Német | Holland |
---|---|
die Erle [der Erle; die Erlen] Substantiv | elssubstantief elzeboomsubstantief |
erleben [erlebte; hat erlebt] Verb | belevenwerkwoord doormakenwerkwoord ervarenwerkwoord ondervindenwerkwoord |
das Erlebnis [des Erlebnisses; die Erlebnisse] Substantiv | |
erledigen [erledigte; hat erledigt] Verb | |
auferlegen [erlegte auf; hat auferlegt] Verb | |
erleichtern [erleichterte; hat erleichtert] Verb | |
erleiden [erlitt; hat erlitten] Verb | |
erlernen [erlernte; hat erlernt] Verb | meesterwordenwerkwoord onderdekniekrijgenwerkwoord |
allerlei Pronomen | allerleipronoun |
überlegen [überlegener; am überlegensten] Adjektiv | beraadslagenbijvoeglijk naamwoord opperstebijvoeglijk naamwoord overleggenbijvoeglijk naamwoord prevalentbijvoeglijk naamwoord superieurbijvoeglijk naamwoord |
dreierlei | drieërleibijvoeglijk naamwoord |