Holland-Német szótár »

elk németül

HollandNémet
telkens bijwoord

jedesmal

toneelkijker o

das Binokel (auch: der Binokel) (ohne Plural) (schweizerisches Kartenspiel)Substantiv

das Fernglas [des Fernglases; die Ferngläser]Substantiv

uitelkaar-

auseinander-

ver-

zer-

uitelkaardoenspringen v

sprengen [sprengte; hat/ist gesprengt]Verb

uitelkaarhalen v

entwirren [entwirrte; hat entwirrt]Verb

uitmelken werkwoord

exploitieren [exploitierte; ist exploitiert]Verb

uitmelken v

ausbeuten [beutete aus; hat ausgebeutet]Verb

ausnutzen [nutzte aus; hat ausgenutzt]Verb

vanelkesoort

jeglicher

vanelkesoort pronoun

allerhandPronomen

veelkleurig bijvoeglijk naamwoord

bunt [bunter; am buntesten]Adjektiv

verwelken v

verwelken [verwelkte; ist verwelkt]Verb

welken [welkte; ist gewelkt]Verb

vogelkunde substantief

die Ornithologie [der Ornithologie; —]Substantiv

wandelkaart substantief

die Wanderkarte [der Wanderkarte; die Wanderkarten]Substantiv

welkomst o

das Willkommen [des Willkommens; die Willkommen]Substantiv

wervelkolom substantief

die Wirbelsäule [der Wirbelsäule; die Wirbelsäulen]Substantiv

wervelkolom o

das Rückgrat [des Rückgrats, des Rückgrates; die Rückgrate]Substantiv

wondheelkunde

Wundarzenei-Kunst

wondheelkunde substantief

die Chirurgie [der Chirurgie; die Chirurgien]Substantiv

zadelkleed substantief

die Schabracke [der Schabracke; die Schabracken]Substantiv

zielkunde substantief

die Psychologie [der Psychologie; —]Substantiv

12