Holland-Német szótár »

eer németül

HollandNémet
leer substantief

die Doktrin [der Doktrin; die Doktrinen]Substantiv

die Lehre [der Lehre; die Lehren]Substantiv

leer o

das Leder [des Leders; die Leder]Substantiv

leerachtig bijvoeglijk naamwoord

ledernAdjektiv

leerbewerker m

der Gerber [des Gerbers; die Gerber]Substantiv

leergang m

der Kurs [des Kurses; die Kurse]Substantiv

der KursusSubstantiv

leergierig bijvoeglijk naamwoord

gelehrigAdjektiv

leerling m

der Zögling [des Zöglings; die Zöglinge]Substantiv

leerlooien v

gerben [gerbte; hat gegerbt]Verb

leerschool substantief

die Schule [der Schule; die Schulen]Substantiv

leerstelling m

der Glaubenssatz [des Glaubenssatzes; die Glaubenssätze]Substantiv

leerstelling o

das Dogma [des Dogmas; die Dogmen|Dogmata]Substantiv

leerstoel substantief

die Kanzel [der Kanzel; die Kanzeln]Substantiv

leerstoel pl

der Katheder [des Katheders; die Katheder]Substantiv

leerstuk m

der Glaubenssatz [des Glaubenssatzes; die Glaubenssätze]Substantiv

leerstuk o

das Dogma [des Dogmas; die Dogmen|Dogmata]Substantiv

leertijd substantief

die Lehrzeit [der Lehrzeit; die Lehrzeiten]Substantiv

letterkeer

Anagram

lieveheersbeestje m

der Marienkäfer [des Marienkäfers; die Marienkäfer]Substantiv

maatschappijleer substantief

die Soziologie [der Soziologie; —]Substantiv

marokijnleer

Marokkoleder

marokijnleer m

der Saffian [des Saffians; —]Substantiv

marokijnleer pl

die Maroquin [des Maroquins, des Maroquins; —]Substantiv

meer

fürder

weiter

meer substantief

die See [der See; —]Substantiv

meer bijvoeglijk naamwoord

fernerAdjektiv

meer bijwoord

mehrAdverb

meerdere m

der Chef [des Chefs; die Chefs]Substantiv

meerderheid substantief

die Überlegenheit [der Überlegenheit; die Überlegenheiten]Substantiv

die Übermacht [der Übermacht; (Plural selten:) die Übermächte]Substantiv

meerderjarig bijvoeglijk naamwoord

volljährigAdjektiv

meermalenopvouwen werkwoord

stülpen [stülpte; hat gestülpt]Verb

meerstemmig bijvoeglijk naamwoord

polyphonisch

meerval m

der WelsSubstantiv

meneer m

der Herr [des Herr(e)n; die Herren]Substantiv

meneerenmevrouw

Damen und Herren

Herr und Frau

meneerenmevrouw substantief

die Herrschaft [der Herrschaft; die Herrschaften]Substantiv

6789