Holland-Német szótár »

daar németül

HollandNémet
daarmee bijwoord

dadurch

daarmee interrogative word

dabeiinterrogative word

daarna bijvoeglijk naamwoord

späterAdjektiv

daarna bijwoord

dannAdverb

darauf

hernachAdverb

hierauf

hintenAdverb

hinterher

nachher

daarnaast bijvoeglijk naamwoord

beiläufig [beiläufiger; am beiläufigsten]Adjektiv

daarnaast bijwoord

daneben

daarnaast interrogative word

dabeiinterrogative word

daarom bijwoord

dafür

daher

darum

deshalb

daarom voegwoord

alsoKonjunktion

daaromheen bijvoeglijk naamwoord

annäherndAdjektiv

daaromheen bijwoord

etwaAdverb

gegen

umher

ungefährAdverb

zirka

daaromtrent bijwoord

darüber

daaronder bijwoord

unten

unterhalb

daarop bijwoord

danachAdverb

daarover bijwoord

darüber

daarstaattegenover voegwoord

anderseitsKonjunktion

daartoe bijwoord

dafür

dazu

daartussen bijwoord

zwischendurchAdverb

daarvan bijwoord

daher

darüber

davon

daarvoor bijvoeglijk naamwoord

früherAdjektiv

daarvoor bijwoord

dafür

dazu

zuvor

12