Holland-Német szótár »

aak németül

HollandNémet
vuurbaak m

der Leuchtturm [des Leuchtturms, des Leuchtturmes; die Leuchttürme]Substantiv

winkelhaak o

das Winkelmaß [des Winkelmaßes; die Winkelmaße]Substantiv

wraak substantief

die Rache [der Rache; —]Substantiv

wraakgodin substantief
in übertragener Bedeutung

die Furie [der Furie; die Furien]Substantiv

wraaknemen werkwoord

rächen [rächte; hat gerächt, gerochen]Verb

zaak

Butike

zaak substantief

die Angelegenheit [der Angelegenheit; die Angelegenheiten]Substantiv

die Sache [der Sache; die Sachen]Substantiv

zaak m

der Fall [des Falls, des Falles; die Fälle]Substantiv

der Kramladen [des Kramladens; die Kramläden]Substantiv

der Laden [des Ladens; die Läden/(seltener: Laden)] (Kurzform für Rollladen)Substantiv

zaak o

das Ding [des Dings, des Dinges; die Dinge, die Dinger]Substantiv

das Geschäft [des Geschäftes, des Geschäfts; die Geschäfte]Substantiv

das Werk [des Werk(e)s; die Werke]Substantiv

zaakbezorger m

der Stellvertreter [des Stellvertreters; die Stellvertreter]Substantiv

der Vertreter [des Vertreters; die Vertreter]Substantiv

zaakkundig werkwoord

erfahren [erfuhr; hat erfahren]Verb

zaakkundig bijvoeglijk naamwoord

bewandert [bewanderter; am bewandertsten]Adjektiv

gewiegt

kompetent [kompetenter; am kompetentesten]Adjektiv

kundig [kundiger; am kundigsten]Adjektiv

zuständigAdjektiv

zaakwaarnemer m

der Prokurist [des Prokuristen; die Prokuristen]Substantiv

der Stellvertreter [des Stellvertreters; die Stellvertreter]Substantiv

der Vertreter [des Vertreters; die Vertreter]Substantiv

zondergoedesmaak bijvoeglijk naamwoord

fade [fader; am fadesten]Adjektiv

234