Holland | Angol |
---|---|
verliezen werkwoord | forfeit [forfeited, forfeiting, forfeits](to suffer the loss) lose(cause (something) to cease to be in one's possession or capability) |
verliezen substantief {n} | loss [losses](defeat, see also: defeat) |
verliezen; verlagen werkwoord | abate [abated, abating, abates]verb |
bladverliezend bijvoeglijk naamwoord | deciduous(of or pertaining to trees which lose their leaves in winter or the dry season) |
het bewustzijn verliezen werkwoord | zonk out(fall suddenly into a very deep sleep) |
het gezicht verliezen werkwoord | lose face(lose respect of others) |
loofverliezend bijvoeglijk naamwoord | deciduous(of or pertaining to trees which lose their leaves in winter or the dry season) |
terrein verliezen werkwoord | lose groundverb |
uit het oog verliezen werkwoord | neglect [neglected, neglecting, neglects](omit to notice; slight; disregard) |
zijn geduld verliezen werkwoord | lose patience(to become impatient) |
zijn verstand verliezen werkwoord | lose one's mind(to become insane) |