Holland-Angol szótár »

rokken angolul

HollandAngol
rokken substantief
{n}

distaff [distaffs](device to which fibres are attached for temporary storage)
noun
[UK: ˈdɪ.stɑːf] [US: ˈdɪ.stæf]

rok [rokken] substantief
{m}

skirt [skirts](article of clothing)
noun
[UK: skɜːt] [US: ˈskɝːt]

swallowtail(tailcoat)
noun

rokkenjager substantief

Lothario(seducer)
noun
[UK: ləʊ.ˈθɑː.rɪəʊ] [US: loʊ.ˈθe.riːˌo.ʊ]

skirt chaser(man who seeks out female companionship)
noun

rokkenjager substantief
{m}

philanderer [philanderers](someone who engages in casual sex)
noun
[UK: fɪ.ˈlæn.də.rə(r)] [US: fɪ.ˈlæn.də.rər]

afgetrokken bijvoeglijk naamwoord

abstractive(derived by abstraction)
adjective
[UK: æb.ˈstræk.tɪv] [US: æb.ˈstræk.tɪv]

betrokken bijvoeglijk naamwoord

overcast(covered with clouds; overshadowed; darkened)
adjective
[UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst] [US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst]

betrokken zijn werkwoord

enmesh [enmeshed, enmeshing, enmeshes](To involve in difficulties.)
verb
[UK: ɪn.ˈmeʃ] [US: en.ˈmeʃ]

betrokkenheid substantief

involvement [involvements](the act of involving or state of being involved)
noun
[UK: ɪn.ˈvɒlv.mənt] [US: ˌɪn.ˈvɑːlv.mənt]

bij de haren getrokken bijvoeglijk naamwoord

contrived(unnatural, forced)
adjective
[UK: kən.ˈtraɪvd] [US: kən.ˈtraɪvd]

binnenschrokken werkwoord

pig out(eat voraciously or ravenously)
verb
[UK: pɪɡ ˈaʊt] [US: ˈpɪɡ ˈaʊt]

geschrokken bijvoeglijk naamwoord

startled(frightened)
adjective
[UK: ˈstɑːt.l̩d] [US: ˈstɑːr.tl̩d]

onttrokken bijvoeglijk naamwoord

abstract(extracted)
adjective
[UK: ˈæb.strækt] [US: æb.ˈstrækt]

onverschrokken bijvoeglijk naamwoord

stout-hearted(bold, resolute)
adjective
[UK: ˈstaʊt.ˌhɑː.tɪd] [US: ˈhɑːr.tɪd]

unwavering(always on course and steady)
adjective
[UK: ʌn.ˈweɪ.vər.ɪŋ] [US: ʌˈn.weɪ.vər.ɪŋ]

onverschrokkenheid substantief
{f}

dauntlessness(fearlessness)
noun
[UK: ˈdɔːntlɪsnəs ] [US: ˈdɔntləsnəs ]

intrepidness(fearlessness)
noun

opgetrokken worden werkwoord

hoist [hoisted, hoisting, hoists](transitive: to raise; to lift; to elevate)
verb
[UK: hɔɪst] [US: ˌhɔɪst]

opschrokken werkwoord

wolf down(consume quickly)
verb

overtrokken bijvoeglijk naamwoord

exaggerated(that has been described as greater than it actually is)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzæ.dʒə.reɪ.tɪd] [US: ɪg.ˈzæ.dʒə.ˌre.təd]

schrokken werkwoord

gorge [gorged, gorging, gorges](to stuff the gorge or gullet with food; to eat greedily)
verb
[UK: ɡɔːdʒ] [US: ˈɡɔːrdʒ]

pig out(eat voraciously or ravenously)
verb
[UK: pɪɡ ˈaʊt] [US: ˈpɪɡ ˈaʊt]

scarf(eat very quickly)
verb
[UK: skɑːf] [US: ˈskɑːrf]

scoff [scoffed, scoffing, scoffs](to eat food quickly)
verb
[UK: skɒf] [US: ˈskɒf]

spinrokken substantief
{n}

distaff [distaffs](device to which fibres are attached for temporary storage)
noun
[UK: ˈdɪ.stɑːf] [US: ˈdɪ.stæf]

teruggetrokken bijvoeglijk naamwoord

reclusive(preferring privacy)
adjective
[UK: rɪ.ˈkluːs] [US: rɪ.ˈkluː.sɪv]

voltrokken bijvoeglijk naamwoord

accomplished(completed)
adjective
[UK: əˈk.ʌm.plɪʃt] [US: əˈk.ɑːm.plɪʃt]

zich aangetrokken voelen tot werkwoord

like [liked, liking, likes](find attractive)
verb
[UK: ˈlaɪk] [US: ˈlaɪk]

zich aangetrokken voelen tot iemand werkwoord

fancy [fancied, fancying, fancies](To be sexually attracted to)
verb
[UK: ˈfæn.si] [US: ˈfæn.si]