Holland | Angol |
---|---|
op hetzelfde niveau preposition | on a par(on a level) |
op hol geslagen substantief | runaway [runaways](an object or process that is out of control) |
op iemands zenuwen werken werkwoord | nark(annoy) |
op je tandvlees lopen preposition | on one's last legs(about to die) |
op klaarlichte dag preposition | in broad daylight(in ample natural illumination) |
op komst bijwoord | afoot(in progress) |
op kort termijn bijvoeglijk naamwoord | short-term [shorter-term, shortest-term](of the near or immediate future) |
op maat bijvoeglijk naamwoord | custom(custom-made) custom-madeadjective tailored(adjusted by a tailor, fitted) |
op maat gemaakt bijvoeglijk naamwoord | bespoke(individually or custom made) |
op munten bijvoeglijk naamwoord | coin-op(operated by coins) |
op onderpand van activa bijvoeglijk naamwoord | asset-backed(having assets as collateral) |
op orde bijvoeglijk naamwoord | in order(ready, prepared) |
op punt stellen werkwoord | update [updated, updating, updates](to make something up to date) |
op rente gaan werkwoord | call it a day(to retire) |
op schaal tekenen werkwoord | protract [protracted, protracting, protracts](To use a protractor.) |
op slot doen werkwoord | lock [locked, locking, locks](to fasten with a lock) |
op stock bijvoeglijk naamwoord | stock(normally available for purchase) |
op stock houden werkwoord | stock [stocked, stocking, stocks](have on hand for sale) |
op straat preposition | on the street(without a home) |
op tafel zetten werkwoord | table [tabled, tabling, tables](to put on a table) |
op termijn preposition | in the long run(eventually) |
op tijd bijwoord | on time(punctually) |
op til bijwoord | afoot(in progress) |
op trektocht gaan werkwoord | journey [journeyed, journeying, journeys](to travel, to make a trip or voyage) |
op uw plaatsen interjection | on your marks(Interjection used to start a race, followed by "Get set, go!" or "Set, go!".) |
op uw plaatsen phrase | on your mark, get set, go(three-command start of racing) |
op vakantie gaan werkwoord | vacation [vacationed, vacationing, vacations](to spend or take a vacation) |
op veilig spelen werkwoord | play it safe(take a cautious, risk-free approach) |
op verachterlijke wijze bijwoord | abjectly(in an abject fashion; with great shame; desperately) |
op verkenning zijn werkwoord | explore [explored, exploring, explores](to be enagaged exploring in any of the above senses) |
op verplaatsing bijwoord | abroad(played elsewhere) |
op voet preposition | on the hoof(of cattle: not yet butchered) |
op volgorde bijvoeglijk naamwoord | in order(in sequence) |
op volgorde bijwoord | sequentially(in sequence; in order) |
op voorhand bijwoord | before(in advance) beforehand(at an earlier time) |
op voorhand vastleggen werkwoord | prefix(set or appoint beforehand) |
op voorhand veroordelen werkwoord | foredoom [foredoomed, foredooming, foredooms](To predestine a doom) |