English-Dutch dictionary »

tar meaning in Dutch

EnglishDutch
tar [tars] (coal tar)
noun
[UK: tɑː(r)]
[US: ˈtɑːr]

koolteersubstantief

tar [tars] (substance)
noun
[UK: tɑː(r)]
[US: ˈtɑːr]

teersubstantief
{m} {n}

Tarantian proper noun

Tarantieneigennam

tarantism (an extreme urge to dance thought to have been caused by the bite of a tarantula)
noun
[UK: tˈarəntˌɪzəm]
[US: tˈærəntˌɪzəm]

danswoedesubstantief
{f}

tarantismesubstantief
{n}

Taranto (city and province)
proper noun
[UK: tə.ˈræn.təʊ]
[US: tə.ˈrænto.ʊ]

Tarenteeigennam

tarantula [tarantulas] (spider of the family Theraphosidae)
noun
[UK: tə.ˈræn.tjʊ.lə]
[US: tə.ˈræn.tʃuː.lə]

vogelspinsubstantief
{m}

tarantula [tarantulas] (wolf spider of the species Lycosa tarantula)
noun
[UK: tə.ˈræn.tjʊ.lə]
[US: tə.ˈræn.tʃuː.lə]

tarantulasubstantief
{m}

tardy [tardier, tardiest] (ineffectual; slow witted, slow to act, or dull)
adjective
[UK: ˈtɑː.di]
[US: ˈtɑːr.di]

dombijvoeglijk naamwoord

lanzaam reagerendbijvoeglijk naamwoord

tardy [tardier, tardiest] (later in relation to the proper time)
adjective
[UK: ˈtɑː.di]
[US: ˈtɑːr.di]

te laatbijvoeglijk naamwoord
{n}

tare [tares] (the empty weight of a container)
noun
[UK: teə(r)]
[US: teər]

tarrasubstantief

tare (to take into account the weight of a container)
verb
[UK: teə(r)]
[US: teər]

tarrerenwerkwoord

target [targets] (butt or mark to shoot at)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt]
[US: ˈtɑːr.ɡət]

schietschijfsubstantief
{f}

target [targets] (goal or objective)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt]
[US: ˈtɑːr.ɡət]

doelsubstantief
{n}

target audience (group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ˈɔː.diəns]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈɑː.diəns]

doelgroepsubstantief
{m} {f}

target group (group of people)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ɡruːp]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈɡruːp]

doelgroepsubstantief
{m} {f}

target language (language into which a translation is done)
noun
[UK: ˈtɑː.ɡɪt ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]
[US: ˈtɑːr.ɡət ˈlæŋ.ɡwɪdʒ]

doeltaalsubstantief

tariff [tariffs] (duties imposed)
noun
[UK: ˈtæ.rɪf]
[US: ˈte.rəf]

douanerechtsubstantief
{n}

tariefsubstantief
{n}

tariff barrier noun

tolmuursubstantief

tarmac [tarmacs] (bituminous road surface)
noun
[UK: ˈtɑː.mæk]
[US: ˈtɑːr.ˌmæk]

asfaltsubstantief
{n}

bitumensubstantief
{n}

tarn [tarns] (small mountain lake)
noun
[UK: tɑːn]
[US: tɑːrn]

bergmeertjesubstantief
{n}

tarp [tarps] (tarpaulin)
noun
[UK: ˈtɑːp]
[US: ˈtɑːrp]

bâchesubstantief
{f}

zeildoeksubstantief
{n}

tarpaulin (heavy, waterproof sheet of material)
verb
[UK: tɑː.ˈpɔː.lɪn]
[US: tɑːr.ˈpɔːr.lɪn]

bâchewerkwoord
{f}

zeildoekwerkwoord
{n}

tarpaulin (sailor)
verb
[UK: tɑː.ˈpɔː.lɪn]
[US: tɑːr.ˈpɔːr.lɪn]

matrooswerkwoord
{m}

tarragon (perennial herb Artemisia dracunculus)
noun
[UK: ˈtæ.rə.ɡən]
[US: ˈtæ.rə.ɡən]

dragonsubstantief

Tarragona (city and port)
proper noun

Tarragonaeigennam

tarry [tarried, tarrying, tarries] (to delay or be tardy)
verb
[UK: ˈtɑː.ri]
[US: ˈte.ri]

talmenwerkwoord

treuzelenwerkwoord

tarry [tarried, tarrying, tarries] (to linger in expectation of)
verb
[UK: ˈtɑː.ri]
[US: ˈte.ri]

afwachtenwerkwoord

tarry [tarried, tarrying, tarries] (to stay or wait somewhere)
verb
[UK: ˈtɑː.ri]
[US: ˈte.ri]

blijvenwerkwoord

wachtenwerkwoord

tarry [tarried, tarrying, tarries] (to stay somewhere temporarily)
verb
[UK: ˈtɑː.ri]
[US: ˈte.ri]

verblijvenwerkwoord

tarsier (insectivorous primate)
noun

spookdiertjesubstantief
{n}

tart [tarts] (pie, pastry)
noun
[UK: tɑːt]
[US: ˈtɑːrt]

taartsubstantief
{f}

tart [tarter, tartest] (with sharp taste, sour)
adjective
[UK: tɑːt]
[US: ˈtɑːrt]

wrangbijvoeglijk naamwoord

12