English-Dutch dictionary »

line meaning in Dutch

EnglishDutch
beeline (straight course, ignoring established paths of travel)
noun
[UK: ˈbiː.laɪn]
[US: ˈbiː.laɪn]

rechte lijnsubstantief

Berliner [Berliners] (doughnut (donut) with a sweet filling)
noun
[UK: bərˈ.lɪ.nə(r)]
[US: bər.ˈlɪ.nər]

berlinerbolsubstantief
{m}

Berliner [Berliners] (native or inhabitant of Berlin)
noun
[UK: bərˈ.lɪ.nə(r)]
[US: bər.ˈlɪ.nər]

Berlijnersubstantief
{m}

Berlijnerinsubstantief
{f}

Berlijnsesubstantief
{f}

borderline [borderlines] (boundary)
noun
[UK: ˈbɔː.də.laɪn]
[US: ˈbɔːr.dər.ˌlaɪn]

demarcatiesubstantief
{f}

demarcatielijnsubstantief
{m} {f}

grenssubstantief
{f}

grenslijnsubstantief
{m} {f}

scheidingslijnsubstantief
{m} {f}

borderline adjective
[UK: ˈbɔː.də.laɪn]
[US: ˈbɔːr.dər.ˌlaɪn]

dubieusbijvoeglijk naamwoord

Capitoline Hill (hill)
proper noun

Capitolijneigennam

clothesline (rope or cord for drying clothes)
noun
[UK: ˈkləʊðz.laɪn]
[US: ˈkloʊðz.laɪn]

wasdraadsubstantief
{m}

waslijnsubstantief
{f}

coastline [coastlines] (the shape of a coast)
noun
[UK: ˈkəʊst.laɪn]
[US: ˈkoʊst.laɪn]

kustlijnsubstantief
{c}

command line (text prompt)
noun
[UK: kə.ˈmɑːnd laɪn]
[US: kə.ˈmænd ˈlaɪn]

commandoregelsubstantief
{c}

opdrachtregelsubstantief
{c}

coralline adjective
[UK: ˈkɒ.rə.laɪn]
[US: ˈkɔː.rə.lɪn]

koraal-bijvoeglijk naamwoord

koralenbijvoeglijk naamwoord

deadline [deadlines] (date on or before which something must be completed)
noun
[UK: ˈded.laɪn]
[US: ˈded.ˌlaɪn]

deadlinesubstantief
{m}

termijnsubstantief
{m}

decline [declined, declining, declines] (become weaker or worse)
verb
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

afzwakkenwerkwoord

verzwakkenwerkwoord

decline [declines] (downward movement, fall)
noun
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

achteruitgangsubstantief
{m}

afnamesubstantief
{f}

terugvalsubstantief
{m}

vervalsubstantief
{n}

decline [declined, declining, declines] (inflect)
verb
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

verbuigenwerkwoord

decline [declined, declining, declines] (move downwards)
verb
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

achteruitgaanwerkwoord

afnemenwerkwoord

terugvallenwerkwoord

vervallenwerkwoord

decline [declined, declining, declines] (refuse)
verb
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

afwijzenwerkwoord

weigerenwerkwoord

decline [declines] (sloping downward)
noun
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

hellingsubstantief
{f}

decline [declines] (weakening)
noun
[UK: dɪ.ˈklaɪn]
[US: dɪ.ˈklaɪn]

verzwakkingsubstantief
{f}

delineate [delineated, delineating, delineates] (describe or depict with words or gestures)
verb
[UK: dɪ.ˈlɪ.nɪeɪt]
[US: də.ˈlɪ.ni.ˌet]

schilderenwerkwoord

uiteenzettenwerkwoord

delineate [delineated, delineating, delineates] (sketch out, draw or trace an outline)
verb
[UK: dɪ.ˈlɪ.nɪeɪt]
[US: də.ˈlɪ.ni.ˌet]

afbakenenwerkwoord

delineate [delineated, delineating, delineates] verb
[UK: dɪ.ˈlɪ.nɪeɪt]
[US: də.ˈlɪ.ni.ˌet]

aflijnenwerkwoord

1234