English | Dutch |
---|---|
incandescent (shining brightly) adjective [UK: ˌɪnk.æn.ˈdesnt] [US: ˌɪnk.ən.ˈde.sənt] | witgloeiendbijvoeglijk naamwoord |
incandescent (showing intense emotion) adjective [UK: ˌɪnk.æn.ˈdesnt] [US: ˌɪnk.ən.ˈde.sənt] | eclatantbijvoeglijk naamwoord stralendbijvoeglijk naamwoord |
incantation [incantations] (formula) noun [UK: ˌɪnk.æn.ˈteɪʃ.n̩] [US: ˌɪnk.ən.ˈteɪʃ.n̩] | spreuksubstantief |
incantation [incantations] (process) noun [UK: ˌɪnk.æn.ˈteɪʃ.n̩] [US: ˌɪnk.ən.ˈteɪʃ.n̩] | bezweringsubstantief |
incapacity [incapacities] (lack of a capacity) noun [UK: ˌɪnk.ə.ˈpæ.sɪ.ti] [US: ˌɪnk.ə.ˈpæ.sə.ti] | onvermogensubstantief |
incarcerate [incarcerated, incarcerating, incarcerates] (to confine) verb [UK: ɪnˈk.ɑː.sə.reɪt] [US: ˌɪnˈk.ɑːr.sə.ˌret] | intomenwerkwoord |
incarcerate [incarcerated, incarcerating, incarcerates] (to lock away in prison) verb [UK: ɪnˈk.ɑː.sə.reɪt] [US: ˌɪnˈk.ɑːr.sə.ˌret] | gevangenzettenwerkwoord opsluitenwerkwoord |
incense [incensed, incensing, incenses] (anger, infuriate) verb [UK: ɪn.ˈsens] [US: ˌɪn.ˈsens] | de woede opwekken vanwerkwoord vertoornenwerkwoord |
incense (perfume often used in the rites of various religions) noun [UK: ɪn.ˈsens] [US: ˌɪn.ˈsens] | wierooksubstantief |
incentive [incentives] (cash bonus) noun [UK: ɪn.ˈsen.tɪv] [US: ˌɪn.ˈsen.tɪv] | bonussubstantief premiesubstantief |
incentive [incentives] (something that motivates) noun [UK: ɪn.ˈsen.tɪv] [US: ˌɪn.ˈsen.tɪv] | aansporingsubstantief drijfveersubstantief incentiefsubstantief prikkelsubstantief stimulanssubstantief |
inception [inceptions] (the creation or beginning of something) noun [UK: ɪn.ˈsep.ʃn̩] [US: ˌɪn.ˈsep.ʃn̩] | aanvangsubstantief beginsubstantief |
incessant (without pause or stop; not ending) adjective [UK: ɪn.ˈsesnt] [US: ˌɪn.ˈse.sənt] | onophoudelijkbijvoeglijk naamwoord voortdurendbijvoeglijk naamwoord |
incessantly (in a manner without pause or stop) adverb [UK: ɪn.ˈsesnt.li] [US: ˌɪn.ˈse.sənt.li] | aanhoudendbijwoord onophoudelijkbijwoord onophoudendbijwoord |
incest (sexual relations between close relatives) noun [UK: ˈɪn.sest] [US: ˈɪn.ˌsest] | bloedschandesubstantief incestsubstantief |
incestuous (pertaining to or engaging in incest) adjective [UK: ɪn.ˈse.stjʊəs] [US: ˌɪn.ˈsest.ʃwəs] | incestueusbijvoeglijk naamwoord |
inch [inches] (English unit of length and traditional equivalents) noun [UK: ɪntʃ] [US: ˈɪntʃ] | duimsubstantief |
inch [inches] (unspecified but very short distance) noun [UK: ɪntʃ] [US: ˈɪntʃ] | haarbreedsubstantief |
inchoate (not fully formed) adjective [UK: ɪnˈk.əʊɪt] [US: ɪnˈko.ʊɪt] | embryonaalbijvoeglijk naamwoord onvoldragenbijvoeglijk naamwoord |
inchoative (at the beginning) adjective [UK: ɪnˈk.əʊə.tɪv] [US: ɪnˈko.ʊə.tɪv] | inchoatiefbijvoeglijk naamwoord |
incident (arising as the result of an event) adjective [UK: ˈɪn.sɪ.dənt] [US: ˈɪn.sə.dənt] | inherentbijvoeglijk naamwoord |
incident [incidents] (event or occurrence) noun [UK: ˈɪn.sɪ.dənt] [US: ˈɪn.sə.dənt] | episodesubstantief gebeurensubstantief gebeurtenissubstantief incidentsubstantief voorvalsubstantief |