hard meaning in Dutch

English	Dutch
hard [harder, hardest] (of drink: strong) adjective [UK: hɑːd] [US: ˈhɑːrd]	sterkbijvoeglijk naamwoord strafbijvoeglijk naamwoord
hard [harder, hardest] (of water, high in dissolved calcium compounds) adjective [UK: hɑːd] [US: ˈhɑːrd]	kalkrijkbijvoeglijk naamwoord
hard [harder, hardest] (requiring a lot of effort to do or understand) adjective [UK: hɑːd] [US: ˈhɑːrd]	moeilijkbijvoeglijk naamwoord zwaarbijvoeglijk naamwoord
hard [harder, hardest] (resistant to pressure) adjective [UK: hɑːd] [US: ˈhɑːrd]	hardbijvoeglijk naamwoord
hard [harder, hardest] (unquestionable) adjective [UK: hɑːd] [US: ˈhɑːrd]	onweerlegbaarbijvoeglijk naamwoord
hard-boiled (of an egg) adjective [UK: hɑːd ˈbɔɪld] [US: hɑːrd ˈbɔɪld]	hardgekooktbijvoeglijk naamwoord
hard cider (beverage) noun [UK: hɑːd ˈsaɪ.də(r)] [US: ˈhɑːrd ˈsaɪ.dər]	appelwijnsubstantief {m} cidersubstantief {m}
hard code (to insert unchangeable code) verb	in de broncode voegenwerkwoord innestelenwerkwoord
hard disk [hard disks] (unit and all the disks within it) noun [UK: hɑːd dɪsk] [US: ˈhɑːrd ˈdɪsk]	harde schijfsubstantief
hard drive (device used for storing large amounts of data) noun [UK: hɑːd draɪv] [US: ˈhɑːrd ˈdraɪv]	harde schijfsubstantief {f}
hard hat (construction helmet) noun [UK: hɑːd hæt] [US: ˈhɑːrd ˈhæt]	veiligheidshelmsubstantief {m}
hard liquor (distilled beverage with a high alcohol content) noun [UK: hɑːd ˈlɪkə(r)] [US: ˈhɑːrd ˈlɪkər]	sterkedranksubstantief {m}
hard-nosed (pragmatic) adjective [UK: hɑːd nəʊzd] [US: ˈhɑːrd noʊzd]	realistischbijvoeglijk naamwoord
hard-nosed (stubborn) adjective [UK: hɑːd nəʊzd] [US: ˈhɑːrd noʊzd]	halsstarrigbijvoeglijk naamwoord
hard of hearing (having difficulty hearing) adjective [UK: hɑːd əv ˈhɪər.ɪŋ] [US: ˈhɑːrd əv ˈhɪr.ɪŋ]	hardhorigbijvoeglijk naamwoord
hard science (sciences) noun	bètawetenschapsubstantief {f}
hard shoulder (verge to the side of a highway) noun [UK: hɑːd ˈʃəʊl.də(r)] [US: ˈhɑːrd ˈʃoʊl.də(r)]	pechstrooksubstantief {f} vluchtstrooksubstantief {f}
hard sign (Cyrillic letter "Ъ/ъ") noun	hard tekensubstantief {n}
hard up (lacking money) adjective [UK: hɑːd ʌp] [US: ˈhɑːrd ʌp]	blutbijvoeglijk naamwoord platzakbijvoeglijk naamwoord
hard water (water with a high concentration of dissolved minerals) noun [UK: hɑːd ˈwɔː.tə(r)] [US: ˈhɑːrd ˈwɒ.tər]	hard watersubstantief {n}
harden [hardened, hardening, hardens] (to become hard) verb [UK: ˈhɑːd.n̩] [US: ˈhɑːr.dn̩]	hard wordenwerkwoord verhardenwerkwoord verstijvenwerkwoord
harden [hardened, hardening, hardens] (to make hard(er)) verb [UK: ˈhɑːd.n̩] [US: ˈhɑːr.dn̩]	hardenwerkwoord
Hardenne (surname) proper noun	Van Ardenneeigennam
hardhead [hardheads] (Aythya australis) noun [UK: ˈhɑːd.ˌhed] [US: ˈhɑːrd.ˌhed]	Australische witoogeendsubstantief {f}
hardheaded (pragmatic) adjective [UK: ˈhɑːd.ˌhe.dəd] [US: ˈhɑːrd.ˌhe.dəd]	pragmatischbijvoeglijk naamwoord
hardheaded (stubborn) adjective [UK: ˈhɑːd.ˌhe.dəd] [US: ˈhɑːrd.ˌhe.dəd]	koppigbijvoeglijk naamwoord
hardly (barely, only just) adverb [UK: ˈhɑːd.li] [US: ˈhɑːrd.li]	nauwelijksbijwoord
hardness [hardnesses] (quality of being hard) noun [UK: ˈhɑːd.nəs] [US: ˈhɑːrd.nəs]	hardheidsubstantief {f}
hardship [hardships] (difficulty or trouble) noun [UK: ˈhɑːd.ʃɪp] [US: ˈhɑːrd.ˌʃɪp]	ellendesubstantief {f}
hardstyle (genre of music) noun	hardstylesubstantief {n}
hardtack (hard biscuit) noun [UK: ˈhɑːd.tæk] [US: ˈhɑːrd.ˌtæk]	scheepsbeschuitsubstantief {f} tweebaksubstantief {m}

12 >↑

hard meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested