English-Dutch dictionary »

dig meaning in Dutch

EnglishDutch
dig [digs] (archeological investigation)
noun
[UK: dɪɡ]
[US: ˈdɪɡ]

opgravingsubstantief
{f}

dig [dug, dug, digging, digs] (to move hard-packed earth out of the way)
verb
[UK: dɪɡ]
[US: ˈdɪɡ]

delvenwerkwoord

gravenwerkwoord

digamma (letter of the Old Greek alphabet)
noun

digammasubstantief
{m} {f}

digest [digests] (compilation of statutes or decisions analytically arranged)
noun
[UK: dɪ.ˈdʒest]
[US: daɪ.ˈdʒest]

compendiumsubstantief
{n}

overzichtsubstantief
{n}

digest [digested, digesting, digests] (to distribute or arrange methodically)
verb
[UK: dɪ.ˈdʒest]
[US: daɪ.ˈdʒest]

ordenenwerkwoord

digest [digested, digesting, digests] (to separate food in the alimentary canal)
verb
[UK: dɪ.ˈdʒest]
[US: daɪ.ˈdʒest]

verterenwerkwoord

digest [digested, digesting, digests] (to think over and arrange methodically in the mind)
verb
[UK: dɪ.ˈdʒest]
[US: daɪ.ˈdʒest]

overdenkenwerkwoord

digestible (capable of being digested)
adjective
[UK: dɪ.ˈdʒe.stəb.l̩]
[US: daɪ.ˈdʒe.stəb.l̩]

verteerbaarbijvoeglijk naamwoord

digestion [digestions] (assimilation and understanding of ideas)
noun
[UK: dɪ.ˈdʒes.tʃən]
[US: daɪ.ˈdʒes.tʃən]

assimilatiesubstantief
{f}

verwervensubstantief
{n}

verwervingsubstantief
{f}

digestion [digestions] (process in gastrointestinal tract)
noun
[UK: dɪ.ˈdʒes.tʃən]
[US: daɪ.ˈdʒes.tʃən]

spijsverteringsubstantief
{f}

verteringsubstantief
{f}

digestion [digestions] (processing of decay in organic matter assisted by microorganisms)
noun
[UK: dɪ.ˈdʒes.tʃən]
[US: daɪ.ˈdʒes.tʃən]

verterensubstantief
{n}

digestive system [digestive systems] (system of organs)
noun
[UK: dɪ.ˈdʒe.stɪv ˈsɪ.stəm]
[US: daɪ.ˈdʒe.stɪv ˈsɪ.stəm]

maag-darmstelselsubstantief
{n}

digger [diggers] (one who digs)
noun
[UK: ˈdɪ.ɡə(r)]
[US: ˈdɪ.ɡər]

graversubstantief

digger wasp (any of several solitary, predatory wasps)
noun

graafwespsubstantief
{f}

digit [digits] (finger or toe)
noun
[UK: ˈdɪ.dʒɪt]
[US: ˈdɪ.dʒət]

teensubstantief
{m}

vingersubstantief
{m}

digit [digits] (numeral)
noun
[UK: ˈdɪ.dʒɪt]
[US: ˈdɪ.dʒət]

cijfersubstantief
{n}

digital (having to do or performed with a finger)
adjective
[UK: ˈdɪ.dʒɪt.l̩]
[US: ˈdɪ.dʒət.l̩]

vinger-bijvoeglijk naamwoord

digital (of or relating to computers)
adjective
[UK: ˈdɪ.dʒɪt.l̩]
[US: ˈdɪ.dʒət.l̩]

digitaalbijvoeglijk naamwoord

digital (representing discrete values)
adjective
[UK: ˈdɪ.dʒɪt.l̩]
[US: ˈdɪ.dʒət.l̩]

discreetbijvoeglijk naamwoord

digital camera (electronic camera)
noun
[UK: ˈdɪ.dʒɪt.l̩ ˈkæ.mə.rə]
[US: ˈdɪ.dʒət.l̩ ˈkæ.mə.rə]

digitale camerasubstantief
{m}

digitigrade (animal that walks on its toes)
noun
[UK: dˈɪdʒɪtˌɪɡreɪd]
[US: dˈɪdʒɪtˌɪɡreɪd]

teengangersubstantief
{m}

digitization [digitizations] (conversion of data to digital)
noun

digitaliseringsubstantief
{f}

digitize [digitized, digitizing, digitizes] (represent something as a sequence of binary digits)
verb
[UK: ˈdɪ.dʒə.ˌtaɪz]
[US: ˈdɪ.dʒə.ˌtaɪz]

digitaliserenwerkwoord

digits (slang: telephone number)
noun
[UK: ˈdɪ.dʒɪts]
[US: ˈdɪ.dʒəts]

nummersubstantief
{n}

dignify [dignified, dignifying, dignifies] (to honor)
verb
[UK: ˈdɪɡ.nɪ.faɪ]
[US: ˈdɪɡ.nə.ˌfaɪ]

vererenwerkwoord

dignitary [dignitaries] (important or influential person)
noun
[UK: ˈdɪɡ.nɪ.tə.ri]
[US: ˈdɪɡ.nə.ˌte.ri]

hoogwaardigheidsbekledersubstantief
{m}

hoogwaardigheidsbekleedstersubstantief
{f}

dignity [dignities] (formality, stateliness)
noun
[UK: ˈdɪɡ.nɪ.ti]
[US: ˈdɪɡ.nə.ti]

plechtigheidsubstantief
{c}

dignity [dignities] (quality or state)
noun
[UK: ˈdɪɡ.nɪ.ti]
[US: ˈdɪɡ.nə.ti]

waardigheidsubstantief
{f}

digraph [digraphs] (computing: two-character sequence)
noun
[UK: ˈdaɪ.ɡrɑːf]
[US: ˈdaɪ.ɡræf]

digraafsubstantief
{c}

digress [digressed, digressing, digresses] (to deviate)
verb
[UK: daɪ.ˈɡres]
[US: daɪ.ˈɡres]

afdwalenwerkwoord

digression [digressions] (a departure from the main subject in speech or writing)
noun
[UK: daɪ.ˈɡreʃ.n̩]
[US: daɪ.ˈɡreʃ.n̩]

uitweidingsubstantief
{f}

Burdigalian proper noun

Burdigalieneigennam

child prodigy (talented young person)
noun
[UK: tʃaɪld ˈprɒ.dɪ.dʒi]
[US: ˈtʃaɪld ˈprɑː.də.dʒi]

wonderkindsubstantief
{n}

12