English-Dutch dictionary »

asp meaning in Dutch

EnglishDutch
Caspian tit (Poecile hyrcanus)
noun

iraanse rouwmeessubstantief

cast aspersions (make damaging or spiteful remarks)
verb

met modder gooien naarwerkwoord

clasp [clasps] (fastener or holder)
noun
[UK: klɑːsp]
[US: ˈklæsp]

gespsubstantief
{m}

greepsubstantief
{m}

haaksubstantief
{m}

knipsubstantief
{f}

kramsubstantief
{f}

slot [sloten]substantief
{n}; Schakel {f}

clasp [clasped, clasping, clasps] (take hold of; grab tightly)
verb
[UK: klɑːsp]
[US: ˈklæsp]

omklemmenwerkwoord

diaspora [diasporas] (dispersion of any group of people)
noun
[UK: daɪ.ˈæ.spə.rə]
[US: daˈjæ.spə.rə]

diasporasubstantief

digger wasp (any of several solitary, predatory wasps)
noun

graafwespsubstantief
{f}

exasperate [exasperated, exasperating, exasperates] (frustrate, vex, annoy)
verb
[UK: ɪɡ.ˈzæ.spə.reɪt]
[US: ɪg.ˈzæ.spə.ˌret]

tot wanhoop drijvenwerkwoord

exasperated (greatly annoyed; made furious)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzæ.spə.reɪ.tɪd]
[US: ɪg.ˈzæ.spə.ˌre.təd]

geërgerdbijvoeglijk naamwoord

gasp [gasped, gasping, gasps] (to draw in the breath suddenly)
verb
[UK: ɡɑːsp]
[US: ˈɡæsp]

hijgenwerkwoord

snakkenwerkwoord

grasp (grip)
noun
[UK: ɡrɑːsp]
[US: ˈɡræsp]

gripsubstantief
{m}

grasp [grasped, grasping, grasps] (to grip)
verb
[UK: ɡrɑːsp]
[US: ˈɡræsp]

grijpenwerkwoord

vastpakkenwerkwoord

grasp [grasped, grasping, grasps] (to understand)
verb
[UK: ɡrɑːsp]
[US: ˈɡræsp]

begrijpenwerkwoord

snappenwerkwoord

grasp (understanding)
noun
[UK: ɡrɑːsp]
[US: ˈɡræsp]

begripsubstantief
{n}

hasp [hasps] (a clasp)
noun
[UK: hɑːsp]
[US: hæsp]

windhaaksubstantief
{m}

I'm allergic to aspirin phrase
[UK: aɪm ə.ˈlɜː.dʒɪk tuː ˈæ.sprɪn]
[US: ˈaɪm ə.ˈlɝː.dʒɪk ˈtuː ˈæ.sprən]

ik ben allergisch voor aspirinephrase

jaspé (veined or clouded like imitation jasper)
adjective

gejasperdbijvoeglijk naamwoord

jasper (precious stone)
noun
[UK: ˈdʒæ.spə(r)]
[US: ˈdʒæ.spər]

jaspissubstantief
{m}

rasp [rasps] (coarse file)
noun
[UK: rɑːsp]
[US: ˈræsp]

raspsubstantief
{f}

raspberry [raspberries] (colour)
noun
[UK: ˈrɑːz.bə.ri]
[US: ˈræz.ˌbe.ri]

frambozenroodsubstantief
{n}

raspberry [raspberries] (plant)
noun
[UK: ˈrɑːz.bə.ri]
[US: ˈræz.ˌbe.ri]

framboossubstantief
{m}

frambozenstruiksubstantief
{m}

raspberry (containing or having the flavor/flavour of raspberries)
adjective
[UK: ˈrɑːz.bə.ri]
[US: ˈræz.ˌbe.ri]

frambozen-bijvoeglijk naamwoord

met frambozensmaakbijvoeglijk naamwoord

raspberry (the colour)
adjective
[UK: ˈrɑːz.bə.ri]
[US: ˈræz.ˌbe.ri]

frambozenroodbijvoeglijk naamwoord

raspy [raspier, raspiest] (rough, raw)
adjective
[UK: ˈrɑː.spi]
[US: ˈræ.spi]

rauwbijvoeglijk naamwoord

red-banded sand wasp noun
[UK: rɛd ˈbændɪd sænd wɒsp ]
[US: rɛd ˈbændɪd sænd wɑsp ]

Grote Rupsendodersubstantief

semelfactive aspect (grammar aspect)
noun

semelfactiefsubstantief
{m}

teaspoon [teaspoons] (small spoon)
noun
[UK: ˈtiː.spuːn]
[US: ˈtiː.ˌspuːn]

koffielepelsubstantief
{m}

theelepelsubstantief
{m}

theelepeltjesubstantief
{n}

wasp [wasps] (insect)
noun
[UK: wɒsp]
[US: ˈwɑːsp]

wespsubstantief
{f}

wasp spider (Argiope bruennichi)
noun

wespspinsubstantief
{f}

123