English-Dutch dictionary »

ail meaning in Dutch

EnglishDutch
tailor [tailored, tailoring, tailors] (restrict something to particular need)
verb
[UK: ˈteɪ.lə(r)]
[US: ˈteɪ.lər]

aanpassenwerkwoord

tailored (adjusted by a tailor, fitted)
adjective
[UK: ˈteɪ.ləd]
[US: ˈteɪ.lərd]

op maatbijvoeglijk naamwoord

tailplane (horizontal airfoil at the rear of an aircraft)
noun
[UK: ˈteɪl.pleɪn]
[US: ˈteɪl.pleɪn]

stabilosubstantief
{m} {n}

take the wind out of someone's sails (to discourage someone)
verb

iemand de wind uit de zeilen nemenwerkwoord

Thailand (country in Southeast Asia)
proper noun
[UK: ˈtaɪ.lænd]
[US: ˈtaɪ.ˌlænd]

Thailandeigennam
{n}

that ship has sailed (that opportunity has passed)
phrase
[UK: ðæt ʃɪp hæz seɪld]
[US: ˈðæt ˈʃɪp ˈhæz ˈseɪld]

dat is een gepasseerd stationphrase

third rail (the electrified rail that runs beside or between train tracks to power electric trains)
noun
[UK: ˈθɜːd reɪl]
[US: ˈθɝːd ˈreɪl]

derde railsubstantief
{m} {f}

thumbnail [thumbnails] (fingernail on the thumb)
noun
[UK: ˈθʌm.neɪl]
[US: ˈθʌm.ˌnel]

duimnagelsubstantief
{m}

toenail [toenails] (the plate covering the end of a toe)
noun
[UK: ˈtəʊ.neɪl]
[US: ˈtoʊ.neɪl]

teennagelsubstantief
{m}

tooth and nail (viciously)
adverb
[UK: tuːθ ənd neɪl]
[US: ˈtuːθ ænd ˈneɪl]

met hand en tandbijwoord

topgallant sail noun

bramzeilsubstantief
{n}

topsail (sail above the course sail)
noun
[UK: ˈtɒp.seɪl]
[US: ˈtɒp.seɪl]

bovenzeilsubstantief
{n}

trail [trails] (route for travel over land)
noun
[UK: treɪl]
[US: ˈtreɪl]

padsubstantief
{n}

routesubstantief

trail [trails] (signs of something/someone has passed previously)
noun
[UK: treɪl]
[US: ˈtreɪl]

spoorsubstantief

trail mix (a blend of foods for snacking on the go)
noun
[UK: treɪl mɪks]
[US: ˈtreɪl ˈmɪks]

elitehaversubstantief
{m}

studentenhaversubstantief
{m}

trailblazer (one that blazes a trail to guide others)
noun
[UK: ˈtreɪl.ˌble.zə(r)]
[US: ˈtreɪl.ˌble.zər]

wegbereidersubstantief

trailblazing (resembling a trailblazer; innovative or pioneering)
adjective

baanbrekendbijvoeglijk naamwoord

wegbereidendbijvoeglijk naamwoord

trailer [trailers] (vehicle towed behind another, used for carrying equipment)
noun
[UK: ˈtreɪ.lə(r)]
[US: ˈtreɪ.lər]

aanhangersubstantief
{m}

aanhangwagensubstantief
{m}

travail verb
[UK: ˈtræ.veɪl]
[US: trə.ˈveɪl]

hard zwoegenwerkwoord

in barensnood verkerenwerkwoord

slavenwerkwoord

travail noun
[UK: ˈtræ.veɪl]
[US: trə.ˈveɪl]

barensweeënsubstantief

beproevingsubstantief

hard labeursubstantief

smartsubstantief

werkarbeidsubstantief

zielskwellingsubstantief

unassailable (secure against attack; impregnable)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈseɪ.ləb.l̩]
[US: ˌʌ.nə.ˈseɪ.ləb.l̩]

onneembaarbijvoeglijk naamwoord

unassailable (undeniable, incontestable or incontrovertible)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈseɪ.ləb.l̩]
[US: ˌʌ.nə.ˈseɪ.ləb.l̩]

onaantastbaarbijvoeglijk naamwoord

onbetwistbaarbijvoeglijk naamwoord

unavailable (not available)
adjective
[UK: ˌʌ.nə.ˈveɪ.ləb.l̩]
[US: ˌʌ.nə.ˈveɪ.ləb.l̩]

niet beschikbaarbijvoeglijk naamwoord

niet verkrijgbaarbijvoeglijk naamwoord

onbeschikbaarbijvoeglijk naamwoord

onverkrijgbaarbijvoeglijk naamwoord

Versailles (city in Yvelines, Paris Region)
proper noun
[UK: verˈ.saɪ]
[US: ver.ˈsaɪ]

Versailleseigennam
{n}

voicemail (system)
noun
[UK: ˌvɔɪ.ˌsmel]
[US: ˌvɔɪ.ˌsmel]

voicemailsubstantief
{m} {f}

6789