English-Dutch dictionary »

ail meaning in Dutch

EnglishDutch
shirttail (bottom part of shirt)
noun
[UK: ˈʃɜːtteɪl]
[US: ˈʃɜːtteɪl]

slipsubstantief

short-tailed hawk (Buteo brachyurus)
noun

kortstaartbuizerdsubstantief

short-tailed parrot (Graydidascalus brachyurus)
noun

kortstaartpapegaaisubstantief

snail [snails] (any animal of the class Gastropoda having a shell)
noun
[UK: sneɪl]
[US: ˈsneɪl]

huisjesslaksubstantief
{f}

slaksubstantief
{f}

snail mail (postal mail)
noun

slakkenpostsubstantief

snailmailsubstantief

snail's pace (a very slow pace)
noun

slakkengangsubstantief

square sail (sail set athwartships in a yard)
noun

razeilsubstantief
{n}

swallow-tailed kite (various species of kite native to the Americas)
noun

zwaluwstaartwouwsubstantief
{m}

swallowtail (butterfly)
noun

pagesubstantief
{m}

swallowtail (tail of a swallow)
noun

zwaluwstaartsubstantief
{m}

swallowtail (tailcoat)
noun

rok [rokken]substantief
{m}

rokkostuumsubstantief
{n}

tail [tails] (appendage of an animal)
noun
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

staartsubstantief
{m}

tail [tails] (rear of an aircraft)
noun
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

staartstuksubstantief
{n}

tail [tails] (reverse side of a coin)
noun
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

muntsubstantief

tail [tails] (surreptitious follower)
noun
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

achtervolgersubstantief
{m}

tail [tails] (tail-end of a creature)
noun
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

achtereindesubstantief

achterstesubstantief

achterwerksubstantief

zitvlaksubstantief
{n}

tail [tailed, tailing, tails] (to tail)
verb
[UK: teɪl]
[US: ˈteɪl]

beschattenwerkwoord

schaduwenwerkwoord

tail between one's legs (defeated; in a cowardly or miserable manner)
adverb

de staart tussen de benenbijwoord

tailback (a traffic jam)
noun

filesubstantief
{f}

tailcoat (formal evening jacket)
noun

jacquetsubstantief
{n}

zwaluwstaartsubstantief
{m}

tailfeather (feather of bird's tail)
noun

staartveersubstantief
{f}

tailfin (fin at the tail of fish)
noun

staartvinsubstantief
{f}

tailgate [tailgated, tailgating, tailgates] (drive dangerously close behind another vehicle)
verb
[UK: ˈteɪl.ɡeɪt]
[US: ˈteɪl.ˌɡet]

bumperklevenwerkwoord

klevenwerkwoord

tailgate (hinged board or hatch at the rear of a vehicle)
noun
[UK: ˈteɪl.ɡeɪt]
[US: ˈteɪl.ˌɡet]

laadklepsubstantief

tailgater (one who drives very close to the person ahead)
noun

bumperkleversubstantief
{m}

kleversubstantief
{m}

tailgating (driving dangerously close behind another vehicle)
noun

bumperklevensubstantief

tailings [tailings] (waste that remains after the minerals have been extracted from an ore)
noun
[UK: ˈteɪ.lɪŋz]
[US: ˈteɪ.lɪŋz]

afvalsubstantief

tailor [tailored, tailoring, tailors] (make, repair, or alter clothing)
verb
[UK: ˈteɪ.lə(r)]
[US: ˈteɪ.lər]

kleermakenwerkwoord

tailor [tailors] (person who makes, repairs, or alters clothing as profession)
noun
[UK: ˈteɪ.lə(r)]
[US: ˈteɪ.lər]

kleermaakstersubstantief
{f}

kleermakersubstantief
{m}

5678