ail meaning in Dutch

English	Dutch
wail [wails] (loud cry or shriek) noun [UK: weɪl] [US: ˈweɪl]	kreetsubstantief {m} schreeuwsubstantief {m}
wail [wailed, wailing, wails] verb [UK: weɪl] [US: ˈweɪl]	huilenwerkwoord
water rail [water rails] (Rallus aquaticus) noun [UK: ˈwɔː.tə(r) reɪl] [US: ˈwɒ.tər ˈreɪl]	waterralsubstantief {f}
western capercaillie [western capercaillies] (Tetrao urogallus) noun [UK: ˈwe.stən] [US: ˈwe.stərn]	auerhoensubstantief {n} berghoensubstantief {n}
white-tailed deer (type of deer) noun	savannehertsubstantief {n} strandhertsubstantief {n} witstaarthertsubstantief {n}
white-tailed eagle [white-tailed eagles] (Haliaeetus albicilla) noun [UK: waɪt teɪld ˈiːɡ.l̩] [US: ˈwaɪt ˈteɪld ˈiːɡ.l̩]	Europese zeearendsubstantief {m} zeearendsubstantief {m}
white-tailed hawk (Buteo albicaudatus) noun	witstaartbuizerdsubstantief
white-tailed lapwing (Vanellus leucurus) noun	witstaartkievitsubstantief
white wagtail (bird in the wagtail family) noun	witte kvikstaartsubstantief

Your history