Dutch-German dictionary »

twee meaning in German

DutchGerman
twee telwoord

zweiZahlwort

tweedealt substantief

die Altstimme [der Altstimme; die Altstimmen]Substantiv

tweedeluitenant

Unterleutnant

tweedenaamval m

der Genitiv [des Genitivs; die Genitive]Substantiv

tweegesprek m

der Dialog [des Dialogs, des Dialoges; die Dialoge]Substantiv

tweegesprek o

das Zwiegespräch [des Zwiegespräches, des Zwiegesprächs; die Zwiegespräche]Substantiv

tweehandig bijvoeglijk naamwoord

zweihändig

tweeklank m

der Diphthong [des Diphthongs, des Diphthonges; die Diphthonge]Substantiv

tweekleurig bijvoeglijk naamwoord

zweifarbigAdjektiv

tweeledig bijvoeglijk naamwoord

doppeltAdjektiv

zweifachAdjektiv

zweiteiligAdjektiv

tweeling m

der Zwilling [des Zwillings; die Zwillinge]Substantiv

tweemaster m

der Zweimaster [des Zweimasters; die Zweimaster]Substantiv

tweepersoonskamer o

das Zweibettzimmer [des Zweibettzimmers; die Zweibettzimmer]Substantiv

tweesnijdend bijvoeglijk naamwoord

zweischneidig [zweischneidiger; am zweischneidigsten]Adjektiv

tweespalt substantief

die Fehde [der Fehde; die Fehden] (im Mittelalter)Substantiv

die Zwietracht [der Zwietracht; die Zwietrachten]Substantiv

tweespalt m

der Hader [des Haders; —, die Hadern]Substantiv

der Streit [des Streites, des Streits; die Streite]Substantiv

der Zank [des Zankes; —]Substantiv

der Zwiespalt [des Zwiespalts, des Zwiespaltes; die Zwiespalte, die Zwiespälte]Substantiv

der Zwist [des Zwistes, des Zwists; die Zwiste]Substantiv

tweespraak m

der Dialog [des Dialogs, des Dialoges; die Dialoge]Substantiv

tweespraak o

das Zwiegespräch [des Zwiegespräches, des Zwiegesprächs; die Zwiegespräche]Substantiv

tweevleugelige

Zweiflügler

tweevoetig bijvoeglijk naamwoord

zweibeinig

tweevoudig bijvoeglijk naamwoord

doppeltAdjektiv

zweifachAdjektiv

tweewieler m

Rover

tweewieler o

das Fahrrad [des Fahrrades, des Fahrrads; die Fahrräder]Substantiv

das Rad [des Rad(e)s; die Räder]Substantiv

tweeërlei bijvoeglijk naamwoord

zweierlei

alletweede telwoord

beideZahlwort

getweeën telwoord

zu zweien

metzijntweeën

zu zweien

tentweede

zweitens