German-Dutch dictionary »

doppelt meaning in Dutch

GermanDutch
doppelt Adjektiv

dubbelbijvoeglijk naamwoord

duplexbijvoeglijk naamwoord

tweeledigbijvoeglijk naamwoord

tweevoudigbijvoeglijk naamwoord

verdoppeln [verdoppelte; hat verdoppelt] Verb

nasynchroniserenv

verdubbelenv