Dutch | English |
---|---|
voorbehoud substantief {n} | caveat [caveats](qualification or exemption) |
voorbereiden werkwoord | brace [braced, bracing, braces](to prepare for something bad) prepare [prepared, preparing, prepares](to make ready for a specific future purpose) purvey [purveyed, purveying, purveys]verb set up(to ready something for use) |
voorbereidend bijvoeglijk naamwoord | preliminary(in preparation for the main matter) preparatory(of or pertaining to preparation) |
voorbereiding substantief | arrangement [arrangements](plural: preparations for some undertaking) |
voorbereiding substantief {f} | preparation [preparations](act of preparing) |
voorbestemd bijvoeglijk naamwoord | destined(confined to a predetermined fate) |
voorbestemdheid substantief {f} | predestination(religious doctrine) |
voorbestemmen werkwoord | slate [slated, slating, slates](anticipate or strongly expect) |
voorbij preposition | beyond(further away than) past(beyond in place) |
voorbij bijvoeglijk naamwoord | foregone(Bygone) over(ended) past(having already happened; in the past) |
voorbij bijwoord | past(in a direction that passes) |
voorbije bijvoeglijk naamwoord | past(having already happened; in the past) |
voorbije substantief {n} | past [pasts](period of time that has already happened) yesteryear [yesteryears](times gone by) |
voorbijgaan werkwoord | pass [passed, passing, passes](to go by, over, or through) |
voorbijgaan substantief {n} | passing(fact of going past; movement from one place or state to another) |
voorbijgaand bijvoeglijk naamwoord | fugitive(transient, fleeting or ephemeral) passing(that passes away; ephemeral) transitory(lasting only a short time, see also: transient) |
voorbijganger substantief | passer-by(a person who is passing by) |
voorbijlopen werkwoord | overrun [overran, overrun, overrunning, overruns](to run past, exceed) |
voorbode substantief {m} | harbinger [harbingers](that which foretells the coming of something) |
voorchristelijk bijvoeglijk naamwoord | pre-Christian(before the arrival of Christianity) |
voordat preposition | before(earlier than) |
voordat voegwoord | against(by the time that) before(in advance of the time when) |
voordat het donker wordt preposition | before dark(before night begins to fall) |
voorde substantief {c} | ford [fords](crossing) |
voordeel substantief | boon [boons](A blessing or benefit) vantage [vantages](advantage) |
voordeel substantief {n} | advantage [advantages](any condition, circumstance, opportunity, or means, particularly favorable to success) benefit [benefits](advantage, help or aid) leverage(influence which is compounded or used to gain an advantage) |