Dutch-English dictionary »

on- meaning in English

DutchEnglish
onbaatzuchtigheid substantief
{f}

altruism [altruisms](policy that benefits others' interests)
noun
[UK: ˈæl.tru.ˌɪ.zəm] [US: ˈæl.truː.ˌɪ.zəm]

onbalans substantief
{m} {f}

imbalance [imbalances](property of not being in balance)
noun
[UK: ˌɪm.ˈbæ.ləns] [US: ˌɪm.ˈbæ.ləns]

onbarmhartig bijvoeglijk naamwoord

pitiless(having no pity)
adjective
[UK: ˈpɪ.tɪ.lɪs] [US: ˈpɪ.ti.ləs]

ruthless(without pity or compassion)
adjective
[UK: ˈruːθ.lɪs] [US: ˈruːθ.ləs]

onbeantwoord bijvoeglijk naamwoord

unrequited(not reciprocated)
adjective
[UK: ˌʌn.rɪ.ˈkwaɪ.tɪd] [US: ˌʌn.ri.ˈkwaɪ.təd]

onbeantwoordbaar bijvoeglijk naamwoord

unanswerable(not answerable; impossible to answer)
adjective
[UK: ˌʌn.ˈɑːn.sə.rəb.l̩] [US: ˌʌ.ˌnæn.sə.rəb.l̩]

onbeantwoorde liefde substantief

unrequited love(love that is not reciprocated, even though reciprocation is desired)
noun

onbebouwd substantief

wildland(natural area)
noun

onbebouwd bijvoeglijk naamwoord

uncultivated(not cultivated (land))
adjective
[UK: ʌnˈk.ʌl.tɪ.veɪ.tɪd] [US: ʌnˈk.ʌl.tɪ.veɪ.tɪd]

onbedachtzaam bijvoeglijk naamwoord

careless(not giving sufficient attention or thought)
adjective
[UK: ˈkeə.ləs] [US: ˈker.ləs]

onbedoeld bijvoeglijk naamwoord

unintentional(not intended or deliberate; inadvertent; unwitting)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈten.ʃnəl] [US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈten.ʃə.nəl]

onbedoeld bijwoord

unintentionally(in an unintentional manner)
adverb
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈten.ʃnə.li] [US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈten.ʃə.nə.li]

onbedoelde bijvoeglijk naamwoord

unintentional(not intended or deliberate; inadvertent; unwitting)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈten.ʃnəl] [US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈten.ʃə.nəl]

onbeduidend bijvoeglijk naamwoord

minute [minuter, minutest](very small)
adjective
[UK: maɪ.ˈnjuːt] [US: ˈmɪ.nət]

petty [pettier, pettiest](of persons or their behaviour: marked by or reflective of undesirably limited interests, sympathies, or views; preoccupied with subjects having little or no importance and not mindful of broader concerns)
adjective
[UK: ˈpe.ti] [US: ˈpe.ti]

slight [slighter, slightest](small in amount, insignificant)
adjective
[UK: ˈslaɪt] [US: ˈslaɪt]

trivialadjective
[UK: ˈtrɪ.vɪəl] [US: ˈtrɪ.viəl]

onbeduidende bijvoeglijk naamwoord

minute [minuter, minutest](very small)
adjective
[UK: maɪ.ˈnjuːt] [US: ˈmɪ.nət]

onbeduidendheid substantief

insignificance(quality of being insignificant)
noun
[UK: ˌɪn.sɪɡ.ˈnɪ.fɪkəns] [US: ˌɪn.ˌsɪg.ˈnjɪ.fɪkəns]

onbedwingbaar bijvoeglijk naamwoord

irrepressible(not containable or controllable)
adjective
[UK: ˌɪ.rɪ.ˈpre.səb.l̩] [US: ɪ.rə.ˈpre.səb.l̩]

onbegaanbaar bijvoeglijk naamwoord

impracticable(impassable)
adjective
[UK: ɪm.ˈpræk.tɪk.əb.l̩] [US: ˌɪm.ˈpræk.tɪk.əb.l̩]

onbegeleid bijvoeglijk naamwoord

unaccompanied(performed without accompaniment)
adjective
[UK: ˌʌ.nəˈk.ʌm.pə.nɪd] [US: ˌʌ.nəˈk.əm.pə.nid]

onbegrensd bijvoeglijk naamwoord

boundless(without bounds, unbounded)
adjective
[UK: ˈbaʊnd.lɪs] [US: ˈbaʊnd.ləs]

limitless(without limits; boundless)
adjective
[UK: ˈlɪ.mɪt.ləs] [US: ˈlɪ.mət.ləs]

untrammeled(not limited, unrestricted, unrestrained)
adjective
[UK: ʌn.ˈtræm.l̩d] [US: ʌn.ˈtræm.l̩d]

onbegrijpelijk substantief

impenetrable(incomprehensible; inscrutable)
noun
[UK: ɪm.ˈpe.nɪ.trəb.l̩] [US: ˌɪm.ˈpe.nə.trəb.l̩]

onbegrijpelijk bijvoeglijk naamwoord

fathomless(unfathomable or incomprehensible)
adjective
[UK: ˈfæ.ðəm.ləs] [US: ˈfæ.ðəm.ləs]

incomprehensible(impossible or very difficult to understand)
adjective
[UK: ˌɪnˌk.ɒm.prɪ.ˈhen.səb.l̩] [US: ˌɪŋˌk.ɑːm.prə.ˈhen.səb.l̩]

unfathomable(impossible to fathom; incomprehensible)
adjective
[UK: ʌn.ˈfæ.ðə.məb.l̩] [US: ʌn.ˈfæ.θə.məb.l̩]

unintelligible(not intelligible)
adjective
[UK: ˌʌ.nɪn.ˈte.lɪ.dʒəb.l̩] [US: ˌʌ.ˌnɪn.ˈte.lə.dʒəb.l̩]

onbehagen substantief
{n}

qualm [qualms](sudden feeling of apprehension, doubt, fear etc.)
noun
[UK: kwɑːm] [US: kwɑːm]

onbeheerdheid substantief
{m}

abeyance(expectancy; condition of being undetermined)
noun
[UK: ə.ˈbeɪəns] [US: ə.ˈbeɪəns]

onbeheerst onkuis bijvoeglijk naamwoord

wanton(undisciplined)
adjective
[UK: ˈwɒn.tən] [US: ˈwɑːn.tən]

onbeholpen bijvoeglijk naamwoord

ham-fisted(lacking skill in physical movement)
adjective
[UK: hæm ˈfɪ.stɪd] [US: hæm ˈfɪ.stɪd]

maladroit(not adroit; clumsy)
adjective
[UK: ˈmæ.lədrɔɪt] [US: ˌmæ.lə.ˌdrɔɪt]

onbeholpenheid substantief
{f}

awkwardness(the state or quality of being awkward)
noun
[UK: ˈɔː.kwəd.nəs] [US: ˈɑː.kwərd.nəs]

onbehoorlijk bijvoeglijk naamwoord

fresh [fresher, freshest](rude or inappropriate)
adjective
[UK: freʃ] [US: ˈfreʃ]

unseemly(inconsistent with standards, etc.)
adjective
[UK: ʌn.ˈsiːm.li] [US: ʌn.ˈsiːm.li]

onbehouwen bijvoeglijk naamwoord

unrefined(of a person: lacking refinement)
adjective
[UK: ˌʌn.rɪ.ˈfaɪnd] [US: ˌʌn.ri.ˈfaɪnd]

onbekend bijvoeglijk naamwoord

strange [stranger, strangest](not yet part of one’s experience)
adjective
[UK: streɪndʒ] [US: ˈstreɪndʒ]

123