English-Dutch dictionary »

fresh meaning in Dutch

English	Dutch
fresh [fresher, freshest] (new or clean) adjective [UK: freʃ] [US: ˈfreʃ]	nieuwbijvoeglijk naamwoord versbijvoeglijk naamwoord
fresh [fresher, freshest] (refreshing or cool) adjective [UK: freʃ] [US: ˈfreʃ]	frisbijvoeglijk naamwoord
fresh [fresher, freshest] (rude or inappropriate) adjective [UK: freʃ] [US: ˈfreʃ]	grofbijvoeglijk naamwoord onbehoorlijkbijvoeglijk naamwoord onbeleefdbijvoeglijk naamwoord onbeschoftbijvoeglijk naamwoord
fresh [fresher, freshest] (without salt) adjective [UK: freʃ] [US: ˈfreʃ]	zoetbijvoeglijk naamwoord
fresh water [fresh waters] (water with little salt) noun [UK: freʃ ˈwɔː.tə(r)] [US: ˈfreʃ ˈwɒ.tər]	vers watersubstantief {n} zoet watersubstantief {n}
freshman [freshmen] (a person of either sex entering the first year of an institution) noun [UK: ˈfre.ʃmən] [US: ˈfre.ʃmən]	eerstejaarssubstantief {m} feutsubstantief {m} schachtsubstantief {m}
freshman [freshmen] (novice; one in the rudiments of knowledge) noun [UK: ˈfre.ʃmən] [US: ˈfre.ʃmən]	beginnelingsubstantief {m}
refresh [refreshed, refreshing, refreshes] (computing: to reload a document, web page etc.) verb [UK: rɪ.ˈfreʃ] [US: rə.ˈfreʃ]	een webpagina herladenwerkwoord
refresh [refreshed, refreshing, refreshes] (to renew or revitalize) verb [UK: rɪ.ˈfreʃ] [US: rə.ˈfreʃ]	verfrissenwerkwoord
refreshment [refreshments] (A light snack or drink) noun [UK: rɪ.ˈfre.ʃmənt] [US: rə.ˈfre.ʃmənt]	versnaperingsubstantief
refreshment [refreshments] (The action of refreshing; a means of restoring strength, energy or vigour) noun [UK: rɪ.ˈfre.ʃmənt] [US: rə.ˈfre.ʃmənt]	verademingsubstantief verfrissingsubstantief

Default dictionary:
Theme
Change language (English)
- Magyar
- Nederlands
Own wordlists
- -
Dictionaries
Extras
Impressum
Feedback
Help
News
Data Protection
Terms