English-Dutch dictionary »

minute meaning in Dutch

EnglishDutch
minute [minutes] (record of meeting)
noun
[UK: maɪ.ˈnjuːt]
[US: ˈmɪ.nət]

notulensubstantief
{Pl}

minute [minutes] (short but unspecified period of time)
noun
[UK: maɪ.ˈnjuːt]
[US: ˈmɪ.nət]

minuutjesubstantief
{n}

momentsubstantief
{n}

secondjesubstantief
{n}

minute [minuted, minuting, minutes] (to write the minutes of)
verb
[UK: maɪ.ˈnjuːt]
[US: ˈmɪ.nət]

notulerenwerkwoord

minute [minutes] (unit of time)
noun
[UK: maɪ.ˈnjuːt]
[US: ˈmɪ.nət]

minuutsubstantief
{c}

minute [minuter, minutest] (very small)
adjective
[UK: maɪ.ˈnjuːt]
[US: ˈmɪ.nət]

minusculebijvoeglijk naamwoord

minuscuulbijvoeglijk naamwoord

nietigbijvoeglijk naamwoord

nietigebijvoeglijk naamwoord

onbeduidendbijvoeglijk naamwoord

onbeduidendebijvoeglijk naamwoord

minutes [minutes] (the official notes kept during a meeting)
noun
[UK: ˈmɪ.nɪts]
[US: ˈmɪ.nəts]

notulensubstantief
{Pl}