Angol | Holland |
---|---|
well (accurately; competently) adverb [UK: wel] [US: ˈwel] | goedbijwoord |
well [wells] (hole sunk into the ground) noun [UK: wel] [US: ˈwel] | bronsubstantief putsubstantief |
well [better, best] (in good health) adjective [UK: wel] [US: ˈwel] | gezondbijvoeglijk naamwoord |
well [wells] (spring) noun [UK: wel] [US: ˈwel] | welsubstantief |
well [welled, welling, wells] (to issue forth) verb [UK: wel] [US: ˈwel] | opwellenwerkwoord vloeienwerkwoord |
well (used to introduce a statement that may be contrary to expectations) interjection [UK: wel] [US: ˈwel] | nouinterjection nou jainterjection |
well, I never (exclamation of great surprise) interjection | asjemenouinterjection wel heb ik ooitinterjection |
well-balanced (properly balanced; in equilibrium) adjective [UK: wel ˈbæ.lənst] [US: ˈwel ˈbæ.lənst] | evenwichtigbijvoeglijk naamwoord uitgebalanceerdbijvoeglijk naamwoord |
well begun is half done (much depends on the beginning of an endeavour) phrase | |
well-behaved (having good manners and acting properly) adjective [UK: ˌwel bɪ.ˈheɪvd] [US: ˌwel bɪ.ˈheɪvd] | braafbijvoeglijk naamwoord gemanierdbijvoeglijk naamwoord goedgemanierdbijvoeglijk naamwoord welgemanierdbijvoeglijk naamwoord |
well-being (state of health, happiness and/or prosperity) noun [UK: wel ˈbiːɪŋ] [US: ˈwel ˈbiːɪŋ] | welzijnsubstantief |
well-bred (of good breed) adjective [UK: ˈwel bred] [US: ˈwel bred] | van een goed rasbijvoeglijk naamwoord |
well-bred (well-mannered and refined) adjective [UK: ˈwel bred] [US: ˈwel bred] | welopgevoedbijvoeglijk naamwoord |
well-brought-up (having good manners) adjective | welopgevoedbijvoeglijk naamwoord |
well-deserved (richly deserved) adjective | welverdiendbijvoeglijk naamwoord |
well-disposed (friendly and sympathetic) adjective [UK: ˌwel dɪs.ˈpəʊzd] [US: ˌwel dɪsˈpoʊzd] | geporteerdbijvoeglijk naamwoord |
well done (well cooked) adjective [UK: wel dʌn] [US: ˈwel ˈdən] | goed doorbakkenbijvoeglijk naamwoord |
well done interjection [UK: wel dʌn] [US: ˈwel ˈdən] | goed gedaaninterjection goed zointerjection |
well-endowed (wealthy) adjective [UK: wel ɪn.ˈdaʊd] [US: ˈwel en.ˈdaʊd] | goed voorzienbijvoeglijk naamwoord |
well-formed (syntactically correct) adjective [UK: wel ˈfɔːmd] [US: ˈwel ˈfɔːrmd] | goed gevormdbijvoeglijk naamwoord welgevormdbijvoeglijk naamwoord |
well-heeled (rich; affluent) adjective [UK: wel ˈhɪəld] [US: wel ˈhɪəld] | rijkbijvoeglijk naamwoord welvarendbijvoeglijk naamwoord |
well-intentioned (having good intentions) adjective [UK: ˌwel ɪn.ˈten.ʃn̩d] [US: ˌwel ɪn.ˈten.ʃn̩d] | goedbedoeldbijvoeglijk naamwoord |
well-meant (Having good intentions, even if resulting in unfortunate consequences) adjective [UK: ˈwel ment] [US: ˈwel ment] | goedbedoeldbijvoeglijk naamwoord welgemeendbijvoeglijk naamwoord |
well-order (a type of total order) noun | welordeningsubstantief |
well-read (well informed and knowledgeable because of having read extensively) adjective [UK: ˈwel red] [US: ˈwel red] | belezenbijvoeglijk naamwoord |
well-to-do (rich) adjective [UK: ˌwel tə ˈduː] [US: ˌwel tə ˈduː] | welgesteldbijvoeglijk naamwoord |
well up (to flow upwards or outwards) verb [UK: wel ʌp] [US: ˈwel ʌp] | opwellenwerkwoord |
Wellington [Wellington] (capital of New Zealand) noun [UK: ˈwe.lɪŋ.tən] [US: ˈwe.lɪŋ.tən] | Wellingtonsubstantief |