Angol-Holland szótár »

wax hollandul

AngolHolland
wax [waxed, waxing, waxes] (apply wax to)
verb
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

met was insmerenwerkwoord

was aanbrengenwerkwoord

wassenwerkwoord

wax [waxed, waxing, waxes] (literary: grow)
verb
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

groeienwerkwoord

toenemenwerkwoord

wax (made of wax)
adjective
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

wassenbijvoeglijk naamwoord

wax [waxes] (oily, water-resistant substance)
noun
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

wassubstantief
{m}

wax [waxes] (process of growing)
noun
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

aanwassensubstantief

wassensubstantief

wax [waxed, waxing, waxes] (to assume specified characteristic)
verb
[UK: wæks]
[US: ˈwæks]

wordenwerkwoord

waxing moon (The moon as it progresses from a new moon to a full moon)
noun

wassende maansubstantief
{f}

beeswax (wax secreted by bees)
noun
[UK: ˈbiːz.wæks]
[US: ˈbiːz.wæks]

bijenwassubstantief
{m}

Bohemian waxwing [Bohemian waxwings] (Bombycilla garrulus)
noun
[UK: bəʊ.ˈhiː.mɪən]
[US: boʊ.ˈhiː.mɪən]

pestvogelsubstantief
{m}

candle wax (any material used to make the body of candles)
noun

kaarsvetsubstantief
{n}

cedar waxwing (Bombycilla cedrorum)
noun

cederpestvogelsubstantief
{m}

earwax (waxy substance secreted by the ear)
noun
[UK: ˈɪə.wæks]
[US: ˈɪˌr.wæks]

cerumensubstantief
{n}

oorsmeersubstantief
{n}

sealing wax (wax formerly melted onto a letter to seal it)
noun

zegelwassubstantief
{m}