Angol-Holland szótár »

up hollandul

AngolHolland
upside down (inverted)
adverb
[UK: ˈʌp.saɪd daʊn]
[US: ˈʌp.ˈsaɪd ˈdaʊn]

onderstebovenbijwoord

upsilon (letter of the Greek alphabet)
noun
[UK: ʌp.ˈsaɪ.lən]
[US: ʌp.ˈsaɪ.lən]

upsilonsubstantief
{m} {f}

ypsilonsubstantief
{m} {f}

upstairs (up the stairs; on a higher floor or level)
adverb
[UK: ˌʌp.ˈsteəz]
[US: əp.ˈsterz]

bovenbijwoord

upstart [upstarts] (newly rich or prominent)
noun
[UK: ˈʌp.stɑːt]
[US: ˈʌp.ˌstɑːrt]

nieuwkomelingsubstantief
{m}

parvenusubstantief
{m}

upstart (self-important and presumptuous)
adjective
[UK: ˈʌp.stɑːt]
[US: ˈʌp.ˌstɑːrt]

parvenuachtigbijvoeglijk naamwoord

upstream (against the flow)
adverb
[UK: ˌʌp.ˈstriːm]
[US: ˈʌp.ˈstriːm]

stroomopwaartsbijwoord

upstream (upwards)
adjective
[UK: ˌʌp.ˈstriːm]
[US: ˈʌp.ˈstriːm]

stroomopwaartsbijvoeglijk naamwoord

uptight ((colloquial) Excessively concerned with rules and order, always serious)
adjective
[UK: ˌʌp.ˈtaɪt]
[US: əp.ˈtaɪt]

geremdbijvoeglijk naamwoord

upvote (to vote for, increasing a tally)
verb

upvotenwerkwoord

upwards (to a higher place)
adverb
[UK: ˈʌp.wədz]
[US: ˈʌp.wərdz]

opwaartsbijwoord

upwards (to something superior)
adverb
[UK: ˈʌp.wədz]
[US: ˈʌp.wərdz]

hogerbijwoord

abelian group (group in which the group operation is commutative)
noun
[UK: ə.ˈbiːl.iən ɡruːp]
[US: ə.ˈbiːl.iən ˈɡruːp]

Abelse groepsubstantief
{m}

Abelse ringsubstantief
{m}

abrupt (abyss)
noun
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

kloofsubstantief
{m}

abrupt [abrupter, abruptest] (botany: truncated)
adjective
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

afgeknotbijvoeglijk naamwoord

abrupt [abrupter, abruptest] (curt in manner)
adjective
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

kortafbijvoeglijk naamwoord

abrupt [abrupter, abruptest] (extremely steep)
adjective
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

steilbijvoeglijk naamwoord

abrupt [abrupter, abruptest] (having sudden transitions from one state to next)
adjective
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

hortendbijvoeglijk naamwoord

onsamenhangendbijvoeglijk naamwoord

abrupt (to tear off or asunder)
verb
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

afbrekenwerkwoord

scheidenwerkwoord

abrupt [abrupter, abruptest] (without notice)
adjective
[UK: ə.ˈbrʌpt]
[US: ə.ˈbrʌpt]

abruptbijvoeglijk naamwoord

bruuskbijvoeglijk naamwoord

plotsbijvoeglijk naamwoord

abruptly (in an abrupt manner)
adverb
[UK: ə.ˈbrʌpt.li]
[US: ə.ˈbrʌpt.li]

abruptbijwoord

bruuskbijwoord

abruptly (precipitously)
adverb
[UK: ə.ˈbrʌpt.li]
[US: ə.ˈbrʌpt.li]

plotsbijwoord

plotselingbijwoord

abruptly-pinnate (with a pair of leaflets at the apex)
adjective

even geveerdbijvoeglijk naamwoord

abruptness (state of being abrupt)
noun
[UK: ə.ˈbrʌpt.nəs]
[US: ə.ˈbrʌpt.nəs]

abruptheidsubstantief
{f}

onverwachtheidsubstantief
{m}

plotselingesubstantief
{n}

abruptness (suddenness)
noun
[UK: ə.ˈbrʌpt.nəs]
[US: ə.ˈbrʌpt.nəs]

bruuskheidsubstantief
{m}

kortgebondenheidsubstantief
{m}

acupuncture [acupunctures] (insertion of needles for remedial purposes)
noun
[UK: ˈæ.kju.ˌpʌŋk.tʃə(r)]
[US: ˈæ.kjuː.ˌpəŋk.tʃər]

acupunctuursubstantief
{f}

acupuncturist [acupuncturists] (healthcare professional)
noun
[UK: ˈæ.kju.ˌpʌŋk.tʃə.rɪst]
[US: ˈæ.kju.ˌpʌŋk.tʃə.rɪst]

acupuncturistsubstantief
{m}

air superiority (dominance in the air power)
noun
[UK: eə(r) su:.ˌpɪə.rɪ.ˈɒ.rɪ.ti]
[US: ˈer ˌsuː.pɪ.ri.ˈɔː.rə.ti]

luchtoverwichtsubstantief
{n}

Alexandroupoli (city)
proper noun

Alexandroupoliseigennam

2345