Angol-Holland szótár »

tong hollandul

AngolHolland
tong [tongs] (tool)
noun
[UK: tonɡ]
[US: ˈtɒŋ]

tangsubstantief
{m}

Tonga (country)
proper noun
[UK: ˈtɒŋ.ə]
[US: ˈtɒŋ.ə]

Tongaeigennam

Tongan [Tongans] (Austronesian language)
noun
[UK: ˈtɒŋən]
[US: ˈtɒŋən]

Tongasubstantief
{n}

Tongaanssubstantief
{n}

Tongan (of, from, or pertaining to Tonga, Tongans or their language)
adjective
[UK: ˈtɒŋən]
[US: ˈtɒŋən]

Tongaansbijvoeglijk naamwoord

Tongan [Tongans] (person from Tonga or of Tongan descent)
noun
[UK: ˈtɒŋən]
[US: ˈtɒŋən]

Tongaansubstantief
{m}

Tongaansesubstantief
{f}

tongs [tongs] (instrument)
noun
[UK: tɒŋz]
[US: ˈtɑːŋz]

tangsubstantief

tongue lashing (verbal rebuke)
noun

berispingsubstantief
{f}

tongue-twister [tongue-twisters] (phrase which is difficult to say)
noun
[UK: ˈtʌn twɪ.stə(r)]
[US: ˈtʌn twɪ.stər]

tongbrekersubstantief
{m}

bluetongue (disease of ruminants)
noun
[UK: blˈuːtʌŋ]
[US: blˈuːɾʌŋ]

blauwtongsubstantief

cat got someone's tongue (why are you not saying anything?)
phrase

ben je je tong verloren?phrase

mother tongue [mother tongues] (one's native tongue)
noun
[UK: ˈmʌð.ə(r) tʌŋ]
[US: ˈmʌð.r̩ ˈtəŋ]

moedertaalsubstantief
{c}

moerstaalsubstantief
{c}

on the tip of one's tongue (known but not quite remembered)
preposition

op het puntje van zijn tongpreposition

parseltongue (language of snakes in Harry Potter)
proper noun

sisselspraakeigennam
{f}

silver-tongued (eloquent and articulate)
adjective
[UK: ˈsɪl.və(r) tʌŋd]
[US: ˈsɪl.vər ˈtəŋd]

bespraaktbijvoeglijk naamwoord

eloquentbijvoeglijk naamwoord

welbespraaktbijvoeglijk naamwoord

welsprekendbijvoeglijk naamwoord

slip of the tongue (mistake in speech)
noun
[UK: slɪp əv ðə tʌŋ]
[US: sˈlɪp əv ðə ˈtəŋ]

versprekingsubstantief
{f}

Sranan Tongo (language)
proper noun

Srananeigennam
{n}

Sranantongoeigennam
{n}

Surinaamseigennam
{n}

stick one's tongue out (to push one's tongue out)
verb

de tong uitstekenwerkwoord

Korábban kerestél rá