Angol-Holland szótár »

ten hollandul

AngolHolland
ostensibly adverb
[UK: ɒ.ˈsten.sə.bli]
[US: aˈsten.sə.bli]

ogenschijnlijkbijwoord

op het eerste gezichtbijwoord

schijnbaarbijwoord

ostentation (display of excessive show in an attempt to impress others)
noun
[UK: ˌɒ.sten.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌɒ.sten.ˈteɪʃ.n̩]

aanstellerijsubstantief

uitsloverijsubstantief

ostentation (show or spectacle)
noun
[UK: ˌɒ.sten.ˈteɪʃ.n̩]
[US: ˌɒ.sten.ˈteɪʃ.n̩]

showsubstantief

spektakelsubstantief

ostentatious (of ostentation)
adjective
[UK: ˌɒ.sten.ˈteɪ.ʃəs]
[US: ˌɑː.stən.ˈteɪ.ʃəs]

protserigbijvoeglijk naamwoord

overeat [overate, overeaten, overeating, overeats] (eat too much)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈriːt]
[US: ˌoʊv.ə.ˈriːt]

overetenwerkwoord

overwrite [overwrote, overwritten, overwriting, overwrites] (destroy old data)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈraɪt]
[US: ˌoʊv.ə.ˈraɪt]

overschrijvenwerkwoord

paraconsistent (tolerant towards inconsistencies)
adjective

paraconsistentbijvoeglijk naamwoord

parking attendant (person who issues tickets for parking violations)
noun
[UK: ˈpɑːkɪŋ ə.ˈten.dənt]
[US: ˈpɑːrkɪŋ ə.ˈten.dənt]

parkeerwachtersubstantief
{m}

past imperfect tense (grammatical tense)
noun

onvoltooid verleden tijdsubstantief

past tense (grammatical form)
noun
[UK: pɑːst tens]
[US: ˈpæst ˈtens]

verleden tijdsubstantief

paten [patens] (plate for the host during Eucharist)
noun
[UK: paten]
[US: paten]

pateensubstantief

patent [patents] (declaration issued by a government agency that the inventor of a new invention has the sole privilege of making, selling, or using the claimed invention for a specified period)
noun
[UK: ˈpeɪtnt]
[US: ˈpæ.tənt]

octrooisubstantief
{n}

patentsubstantief
{n}

patent troll (company, person, etc., that owns and enforces patents in an aggressive and opportunistic manner)
noun

patenttrolsubstantief
{m}

patented (for which a patent has been granted)
adjective
[UK: ˈpeɪtn.tɪd]
[US: ˈpæ.tən.təd]

gepatenteerdbijvoeglijk naamwoord

pay attention (to be attentive)
verb
[UK: peɪ ə.ˈten.ʃn̩]
[US: ˈpeɪ ə.ˈten.ʃn̩]

oplettenwerkwoord

penitence (condition of being penitent)
noun
[UK: ˈpe.nɪ.təns]
[US: ˈpe.nɪ.təns]

boetedoeningsubstantief

inkeersubstantief

persistence (property of being persistent)
noun
[UK: pə.ˈsɪ.stəns]
[US: pər.ˈsɪ.stəns]

doorzettingsvermogensubstantief
{n}

persistence hunting noun

renjachtsubstantief
{f}

persistent (indefinitely continuous)
adjective
[UK: pə.ˈsɪ.stənt]
[US: pər.ˈsɪ.stənt]

hardnekkigbijvoeglijk naamwoord

persistent (refusing to give up)
adjective
[UK: pə.ˈsɪ.stənt]
[US: pər.ˈsɪ.stənt]

volhardendbijvoeglijk naamwoord

pine marten (Martes martes)
noun
[UK: paɪn ˈmɑː.tɪn]
[US: ˈpaɪn ˈmɑːr.tən]

boommartersubstantief
{m}

plenipotentiary [plenipotentiaries] (person invested with supreme authority)
noun
[UK: ˌple.nɪ.pə.ˈten.ʃə.ri]
[US: ˌple.nɪ.pə.ˈten.ʃə.ri]

gevolmachtigdesubstantief
{m}

plenipotentiarissubstantief
{m}

plenipotentiary (invested with full power)
adjective
[UK: ˌple.nɪ.pə.ˈten.ʃə.ri]
[US: ˌple.nɪ.pə.ˈten.ʃə.ri]

gevolmachtigdbijvoeglijk naamwoord

pluperfect tense (tense)
noun
[UK: ˌpluː.ˈpɜː.fɪkt tens]
[US: ˌpluː.ˈpɝː.fɪkt ˈtens]

plusquamperfectumsubstantief
{n}

voltooid verleden tijdsubstantief
{m}

point of contention noun

splijtzwamsubstantief
{m} {f}

politeness (act of being polite)
noun
[UK: pə.ˈlaɪt.nəs]
[US: pə.ˈlaɪt.nəs]

beleefdheidsubstantief
{f}

hoffelijkheidsubstantief
{f}

portend [portended, portending, portends] (to serve as a warning or omen)
verb
[UK: pɔː.ˈtend]
[US: pɔːr.ˈtend]

aankondigenwerkwoord

portent [portents] (omen)
noun
[UK: ˈpɔː.tent]
[US: ˈpɔːr.tent]

voorspooksubstantief
{n}

voortekensubstantief
{n}

portentous (ominous; portending evil)
adjective
[UK: pɔː.ˈten.təs]
[US: pɔːr.ˈten.təs]

onheilspellendbijvoeglijk naamwoord

potential (existing in possibility)
adjective
[UK: pə.ˈten.ʃl̩]
[US: pə.ˈten.ʃl̩]

potentieelbijvoeglijk naamwoord

891011