Angol-Holland szótár »

side hollandul

AngolHolland
side [sides] (bounding straight edge of an object)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

zijde [zijden]substantief
{f}

side [sides] (flat surface of an object)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

kant [kanten]substantief
{m}

vlaksubstantief
{n}

side [sides] (portion of the human torso generally covered by the arms)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

zijsubstantief
{c}

side [sides] (set of opponents in a game)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

ploegsubstantief
{f}

side [sides] (surface of a sheet of paper)
noun
[UK: saɪd]
[US: ˈsaɪd]

bladzijdesubstantief
{f}

paginasubstantief
{f}

side by side adverb
[UK: saɪd baɪ saɪd]
[US: ˈsaɪd baɪ ˈsaɪd]

lez a lezbijwoord

naast elkaar; Old French: coste a costebijwoord

zij aan zijbijwoord

side effect [side effects] (unintended consequence of any action)
noun
[UK: saɪd ɪ.ˈfekt]
[US: ˈsaɪd ɪ.ˈfekt]

neveneffectsubstantief
{n}

nevenwerkingsubstantief
{f}

side-striped jackal noun
[UK: saɪd straɪpt ˈʤækɔːl ]
[US: saɪd straɪpt ˈʤækəl ]

gestreepte jakhalssubstantief
{m}

sideband [sidebands] (band of frequencies on each side of the frequency of a carrier wave)
noun
[UK: sˈaɪdband]
[US: sˈaɪdbænd]

zijbandsubstantief

sideburns (facial hair reaching from the top of the head down the side of the face to the side of the chin)
noun
[UK: ˈsaɪd.bɜːnz]
[US: ˈsaɪd.bɝːnz]

bakkebaardensubstantief
{m-Pl}

tochtlattensubstantief

sidecar (one-wheeled attachment to a motorcycle)
noun
[UK: ˈsaɪdk.ɑː(r)]
[US: ˈsaɪdk.ɑːrr]

zijspansubstantief
{m} {n}

zijspanwagensubstantief
{m}

sidereal day (day of sidereal time)
noun
[UK: sˈaɪdərəl dˈeɪ]
[US: sˈaɪdɚrəl dˈeɪ]

siderische dagsubstantief
{m}

sidereal year (orbital period)
noun

siderisch jaarsubstantief
{n}

sidewalk [sidewalks] (paved footpath)
noun
[UK: ˈsaɪd.wɔːk]
[US: ˈsaɪd.wɔːk]

stoepsubstantief
{f} {m}

trottoirsubstantief
{n}

voetpadsubstantief
{n}

sideward (toward a side)
adjective
[UK: ˈsaɪ.dwəd]
[US: ˈsaɪ.dwəd]

zijwaartsbijvoeglijk naamwoord

sideways (with a side to the front)
adverb
[UK: ˈsaɪ.dweɪz]
[US: ˈsaɪ.ˌdwez]

zijwaartsbijwoord

all kidding aside (idiom, speech act)
adverb

alle gekheid op een stokjebijwoord

zonder dollenbijwoord

alongside (together with or at the same time)
preposition
[UK: ə.ˌlɒŋ.ˈsaɪd]
[US: ə.ˌlɒŋ.ˈsaɪd]

aan de zijde vanpreposition

beside (next to)
preposition
[UK: bɪ.ˈsaɪd]
[US: bə.ˈsaɪd]

naastpreposition

besides (also; in addition)
adverb
[UK: bɪ.ˈsaɪdz]
[US: bə.ˈsaɪdz]

bovendienbijwoord

daarbijbijwoord

daarenbovenbijwoord

besides (in addition to)
preposition
[UK: bɪ.ˈsaɪdz]
[US: bə.ˈsaɪdz]

naastpreposition

besides (moreover; furthermore)
adverb
[UK: bɪ.ˈsaɪdz]
[US: bə.ˈsaɪdz]

daarnaastbijwoord

voortsbijwoord

besides (other than; except for)
preposition
[UK: bɪ.ˈsaɪdz]
[US: bə.ˈsaɪdz]

behalvepreposition

besides (otherwise; else)
adverb
[UK: bɪ.ˈsaɪdz]
[US: bə.ˈsaɪdz]

behalve datbijwoord

daarbuitenbijwoord

butter one's bread on both sides (profit from two things at the same time)
verb

van twee walletjes etenwerkwoord

caryopsis [caryopsides] (type of fruit)
noun
[UK: kˌɑːrɪˈɒpsɪs]
[US: kˌɑːrrɪˈɑːpsɪs]

graanvruchtsubstantief
{f}

12