Angol-Holland szótár »

she hollandul

AngolHolland
flourish [flourishes] (ornamentation)
noun
[UK: ˈflʌ.rɪʃ]
[US: ˈflɜː.rɪʃ]

versieringsubstantief
{f}

flush [flushed, flushing, flushes] (to become suffused with reddish color)
verb
[UK: flʌʃ]
[US: ˈfləʃ]

blozenwerkwoord

flush [flushed, flushing, flushes] (to cleanse a toilet by introducing lots of water)
verb
[UK: flʌʃ]
[US: ˈfləʃ]

doorspoelenwerkwoord

doortrekkenwerkwoord

flush [flushed, flushing, flushes] (to cleanse by flooding with generous quantities of a fluid)
verb
[UK: flʌʃ]
[US: ˈfləʃ]

spoelenwerkwoord

flush [flushed, flushing, flushes] (to take suddenly to flight, especially from cover)
verb
[UK: flʌʃ]
[US: ˈfləʃ]

opvliegenwerkwoord

flush [flushes] (cleansing of a toilet)
noun
[UK: flʌʃ]
[US: ˈfləʃ]

waterspoelingsubstantief
{f}

flying fish [flying fishes] (tropical marine fish)
noun
[UK: ˈflaɪ.ɪŋ fɪʃ]
[US: ˈflaɪ.ɪŋ ˈfɪʃ]

vliegende vissubstantief
{m}

fresh [fresher, freshest] (new or clean)
adjective
[UK: freʃ]
[US: ˈfreʃ]

nieuwbijvoeglijk naamwoord

versbijvoeglijk naamwoord

fresh [fresher, freshest] (refreshing or cool)
adjective
[UK: freʃ]
[US: ˈfreʃ]

frisbijvoeglijk naamwoord

fresh [fresher, freshest] (rude or inappropriate)
adjective
[UK: freʃ]
[US: ˈfreʃ]

grofbijvoeglijk naamwoord

onbehoorlijkbijvoeglijk naamwoord

onbeleefdbijvoeglijk naamwoord

onbeschoftbijvoeglijk naamwoord

fresh [fresher, freshest] (without salt)
adjective
[UK: freʃ]
[US: ˈfreʃ]

zoetbijvoeglijk naamwoord

furnish [furnished, furnishing, furnishes] (to provide with furniture or other equipment)
verb
[UK: ˈfɜː.nɪʃ]
[US: ˈfɝː.ˌnɪʃ]

bemeubelenwerkwoord

meubelenwerkwoord

meubilerenwerkwoord

garden shed (toolshed in a garden)
noun
[UK: ˈɡɑːd.n̩ ʃed]
[US: ˈɡɑːr.dn̩ ˈʃed]

tuinhuissubstantief
{n}

German shepherd [German shepherds] (breed of dog)
noun
[UK: ˈdʒɜː.mən ˈʃe.pəd]
[US: ˈdʒɝː.mən ˈʃe.pərd]

Duitse herdersubstantief
{m}

Duitse herdershondsubstantief
{m}

gnash [gnashed, gnashing, gnashes] (to grind one's teeth in pain or in anger)
verb
[UK: næʃ]
[US: ˈnæʃ]

knarsetandenwerkwoord

tandenknarsenwerkwoord

goldfish [goldfishes] (fish)
noun
[UK: ˈɡəʊld.fɪʃ]
[US: ˈɡoʊld.fɪʃ]

goudvissubstantief
{m}

gosherd (one who takes care of geese)
noun

gansherdersubstantief
{m}

gansherderinsubstantief
{f}

ganzenherdersubstantief
{m}

ganzenherderinsubstantief
{f}

ganzenhoedersubstantief
{m}

ganzenhoederinsubstantief
{f}

goulash [goulashes] (A stew of beef or veal and vegetables, flavoured with paprika and sour cream)
noun
[UK: ˈɡuː.læʃ]
[US: ˈɡuː.ˌlɑːʃ]

goelasjsubstantief
{m}

goulashsubstantief
{m}

haberdashery [haberdasheries] (a shop selling such goods)
noun
[UK: ˌhæ.bə.ˈdæ.ʃə.ri]
[US: ˈhæ.bər.ˌdæ.ʃə.ri]

fourniturenwinkelsubstantief
{m}

haberdashery [haberdasheries] (ribbons, buttons, thread, needles and similar sewing goods sold in a haberdasher's shop)
noun
[UK: ˌhæ.bə.ˈdæ.ʃə.ri]
[US: ˈhæ.bər.ˌdæ.ʃə.ri]

fourniturensubstantief
{Pl}

hagfish [hagfishes] (eellike fish of the family Myxinidae)
noun
[UK: ˈhæɡ.ˌfɪʃ]
[US: ˈhæg.ˌfɪʃ]

slijmpriksubstantief

hairbrush [hairbrushes] (a brush used in hair care)
noun
[UK: ˈheə.brʌʃ]
[US: ˈheə.brʌʃ]

haarborstelsubstantief
{m}

harsh [harsher, harshest] (rough)
adjective
[UK: hɑːʃ]
[US: ˈhɑːrʃ]

grofbijvoeglijk naamwoord

ruwbijvoeglijk naamwoord

harsh [harsher, harshest] (severe or cruel)
adjective
[UK: hɑːʃ]
[US: ˈhɑːrʃ]

wreedbijvoeglijk naamwoord

78910

Korábban kerestél rá