rig hollandul
| Angol | Holland |
|---|---|
| rig [rigged, rigging, rigs] (to dress or clothe in some costume) verb [UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ] | iemand aankledenwerkwoord |
| rig [rigged, rigging, rigs] (to equip and fit a ship) verb [UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ] | een schip optuigenwerkwoord |
| rig [rigged, rigging, rigs] (to fit out with a harness) verb [UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ] | harnassenwerkwoord |
| rig [rigged, rigging, rigs] (to make or construct something in haste) verb [UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ] | ineenflansenwerkwoord |
| rig [rigged, rigging, rigs] (to manipulate something dishonestly) verb [UK: rɪɡ] [US: ˈrɪɡ] | vervalsenwerkwoord |
| Riga (capital of Latvia) proper noun [UK: ˈriː.ɡə] [US: ˈriː.ɡə] | Rigaeigennam |
| rigging (tackle of a sailing vessel) noun [UK: ˈrɪ.ɡɪŋ] [US: ˈrɪ.ɡɪŋ] | takelagesubstantief |
| right [righter, rightest] adjective [UK: raɪt] [US: ˈraɪt] | billijkbijvoeglijk naamwoord correctbijvoeglijk naamwoord eerlijkbijvoeglijk naamwoord juistbijvoeglijk naamwoord rechtbijvoeglijk naamwoord rechtsbijvoeglijk naamwoord rechtschapenbijvoeglijk naamwoord rechtsebijvoeglijk naamwoord rechtvaardigbijvoeglijk naamwoord |
| right angle [right angles] (angle of 90 degrees) noun [UK: raɪt ˈæŋ.ɡl̩] [US: ˈraɪt ˈæŋ.ɡl̩] | rechte hoeksubstantief |
| right as rain (correct; factually accurate) adjective | klopt als een busbijvoeglijk naamwoord |
| right ascension (angular distance) noun | rechte klimmingsubstantief |
| right-click (to press right-hand button of a mouse) verb | rechtsklikkenwerkwoord |
| right-handed (of one who uses their right hand in preference to, or more skillfully than their left.) noun [UK: raɪt ˈhæn.dɪd] [US: ˈraɪt ˈhæn.dəd] | rechtshandigsubstantief |
| right honourable (politics) adjective [UK: raɪt ˈɒ.nə.rəb.l̩] [US: ˈraɪt ˈɒ.nə.rəb.l̩] | hoogedelgestrengbijvoeglijk naamwoord |
| right now (at this precise moment) adverb [UK: raɪt naʊ] [US: ˈraɪt ˈnaʊ] | momenteelbijwoord |
| right of first refusal (contractual provision) noun | recht van voorverkoopsubstantief voorkeursrechtsubstantief |
| right of way (right to proceed first in traffic) noun [UK: raɪt əv ˈweɪ] [US: ˈraɪt əv ˈweɪ] | voorrangsubstantief |
| right-wing (resisting political change) adjective [UK: raɪt ˈwɪŋ] [US: raɪt ˈwɪŋ] | rechtsbijvoeglijk naamwoord |
| rightful (by right, by law) adjective [UK: ˈraɪt.fəl] [US: ˈraɪt.fəl] | rechtmatigbijvoeglijk naamwoord |
| rigid (fixed) adjective [UK: ˈrɪ.dʒɪd] [US: ˈrɪ.dʒəd] | stabielbijvoeglijk naamwoord stevigbijvoeglijk naamwoord |
| rigid (rigorous, unbending) adjective [UK: ˈrɪ.dʒɪd] [US: ˈrɪ.dʒəd] | onbuigzaambijvoeglijk naamwoord |
| rigid (stiff) adjective [UK: ˈrɪ.dʒɪd] [US: ˈrɪ.dʒəd] | rigidebijvoeglijk naamwoord starbijvoeglijk naamwoord stijfbijvoeglijk naamwoord stroefbijvoeglijk naamwoord |
| rigmarole (nonsense talk) noun [UK: ˈrɪɡ.mə.rəʊl] [US: ˈrɪɡ.məroʊl] | gezwetssubstantief |
| rigor mortis (Temporary stiffness of a body's muscles and joints following death) noun [UK: ˌrɪ.ɡə ˈmɔː.tɪs ˈmɔː.ˌtɪs] [US: ˈrɪ.ɡər ˈmɔːr.ˌtɪs] | lijkstijfheidsubstantief |
| rigorous (showing, causing or favoring rigor) adjective [UK: ˈrɪ.ɡə.rəs] [US: ˈrɪ.ɡə.rəs] | rigoureusbijvoeglijk naamwoord |
| aboriginal [aboriginals] (animal or plant native to a region) noun [UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl] [US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl] | inheemssubstantief |
| aboriginal (living in a land before colonization) adjective [UK: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl] [US: ˌæ.bə.ˈrɪ.dʒn̩əl] | autochtoonbijvoeglijk naamwoord |
