Angol-Holland szótár »

pass hollandul

AngolHolland
passing (surpassingly, greatly)
adverb
[UK: ˈpɑːs.ɪŋ]
[US: ˈpæs.ɪŋ]

extreembijwoord

passing (that passes away; ephemeral)
adjective
[UK: ˈpɑːs.ɪŋ]
[US: ˈpæs.ɪŋ]

verstrijkendbijvoeglijk naamwoord

voorbijgaandbijvoeglijk naamwoord

passing (vague, cursory)
adjective
[UK: ˈpɑːs.ɪŋ]
[US: ˈpæs.ɪŋ]

oppervlakkigbijvoeglijk naamwoord

vaagbijvoeglijk naamwoord

passion [passions] (any great emotion)
noun
[UK: ˈpæʃ.n̩]
[US: ˈpæʃ.n̩]

hartstochtsubstantief
{m}

passiesubstantief
{f}

passion fruit [passion fruits] (edible fruit)
noun
[UK: ˈpæʃ.n̩ fruːt]
[US: ˈpæʃ.n̩ ˈfruːt]

markoesasubstantief
{m} {f}

passievruchtsubstantief
{m} {f}

Passion Sunday (fifth Sunday in Lent)
noun
[UK: ˈpæʃ.n̩ ˈsʌn.deɪ]
[US: ˈpæʃ.n̩ ˈsʌn.deɪ]

Judicasubstantief

passionate (fired with intense feeling)
adjective
[UK: ˈpæ.ʃə.nət]
[US: ˈpæ.ʃə.nət]

gepassioneerdbijvoeglijk naamwoord

hartstochtelijkbijvoeglijk naamwoord

passive (form of verb)
noun
[UK: ˈpæ.sɪv]
[US: ˈpæ.sɪv]

passiefsubstantief
{c}

passive (grammar: being in the passive voice)
adjective
[UK: ˈpæ.sɪv]
[US: ˈpæ.sɪv]

lijdelijkbijvoeglijk naamwoord

lijdendbijvoeglijk naamwoord

passive (not active, but acted upon)
adjective
[UK: ˈpæ.sɪv]
[US: ˈpæ.sɪv]

passiefbijvoeglijk naamwoord

passive income (regular monetary income)
noun

passief inkomensubstantief
{n}

passive voice (grammatical term)
noun
[UK: ˈpæ.sɪv vɔɪs]
[US: ˈpæ.sɪv ˌvɔɪs]

lijdende vormsubstantief
{m}

passiefsubstantief
{n}

passively adverb
[UK: ˈpæ.sɪ.vli]
[US: ˈpæ.sɪ.vli]

passiefbijwoord

Passover (the one-day or multi-day biblical or Jewish festival)
proper noun
[UK: ˈpɑː.səʊ.və(r)]
[US: ˈpɑːso.ʊ.və(r)]

Paasfeesteigennam
{n}

passport [passports] (official document)
noun
[UK: ˈpɑː.spɔːt]
[US: ˈpæ.ˌspɔːrt]

paspoortsubstantief
{n}

password (word used to gain admittance)
noun
[UK: ˈpɑː.swɜːd]
[US: ˈpæ.ˌswərd]

wachtwoordsubstantief
{n}

boarding pass (document to board)
noun
[UK: ˈbɔːd.ɪŋ pɑːs]
[US: ˈbɔːrd.ɪŋ ˈpæs]

boarding passsubstantief

instapkaartsubstantief
{f}

bypass [bypasses] (circumvention)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɑːs]
[US: ˈbaɪ.ˌpæs]

omwegsubstantief
{m}

bypass [bypasses] (electrical shunt)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɑːs]
[US: ˈbaɪ.ˌpæs]

parallelschakelingsubstantief
{f}

shuntsubstantief
{m}

bypass [bypasses] (road)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɑːs]
[US: ˈbaɪ.ˌpæs]

rondwegsubstantief
{m}

sluipwegsubstantief
{m}

wegomleidingsubstantief
{f}

bypass [bypasses] (section of pipe)
noun
[UK: ˈbaɪ.pɑːs]
[US: ˈbaɪ.ˌpæs]

omleidingsubstantief
{f}

bypass [bypassed, bypassing, bypasses] (to ignore the usual channels or procedures)
verb
[UK: ˈbaɪ.pɑːs]
[US: ˈbaɪ.ˌpæs]

omzeilenwerkwoord

chest pass noun

borstpasssubstantief

come to pass (to happen, to occur)
verb
[UK: kʌm tuː pɑːs]
[US: ˈkəm ˈtuː ˈpæs]

gebeurenwerkwoord

compass [compassed, compassing, compasses] (accomplish)
verb
[UK: ˈkʌm.pəs]
[US: ˈkʌm.pəs]

bereikenwerkwoord

compass [compasses] (area)
noun
[UK: ˈkʌm.pəs]
[US: ˈkʌm.pəs]

bereiksubstantief
{n}

omvangsubstantief
{m}

compass [compassed, compassing, compasses] (go about or round entirely)
verb
[UK: ˈkʌm.pəs]
[US: ˈkʌm.pəs]

doorkruisenwerkwoord

omzwervenwerkwoord

123