Angol-Holland szótár »

part hollandul

AngolHolland
particle accelerator [particle accelerators] (a device that accelerates electrically charged particles to extremely high speeds)
noun
[UK: ˈpɑː.tɪk.l̩ ək.ˈse.lə.reɪ.tə(r)]
[US: ˈpɑːr.tək.l̩ æk.ˈse.lə.ˌre.tər]

deeltjesversnellersubstantief
{m}

particle board (structural material manufactured from wood particles)
noun

spaanderplaatsubstantief
{f}

spaanplaatsubstantief
{f}

particle physics noun
[UK: ˈpɑː.tɪk.l̩ ˈfɪ.zɪks]
[US: ˈpɑːr.tək.l̩ ˈfɪ.zɪks]

deeltjesfysicasubstantief

particular adjective
[UK: pə.ˈtɪ.kjʊ.lə(r)]
[US: pər.ˈtɪ.kjə.lər]

bepaaldbijvoeglijk naamwoord

nauwgezetbijvoeglijk naamwoord

nauwkeurigbijvoeglijk naamwoord

preciesbijvoeglijk naamwoord

specifiekbijvoeglijk naamwoord

particulars noun
[UK: pə.ˈtɪ.kjʊ.ləz]
[US: pər.ˈtɪ.kjə.lərz]

bijzonderhedensubstantief

party [partied, partying, parties] (to celebrate at a party)
verb
[UK: ˈpɑː.ti]
[US: ˈpɑːr.ti]

feestenwerkwoord

vierenwerkwoord

party [parties] (group of people forming one side in a given dispute, contest etc.)
noun
[UK: ˈpɑː.ti]
[US: ˈpɑːr.ti]

partijsubstantief
{f}

party [parties] (social gathering)
noun
[UK: ˈpɑː.ti]
[US: ˈpɑːr.ti]

feestsubstantief
{n}

fuifsubstantief
{f}

partysubstantief
{f} {m}

vieringsubstantief
{f}

parting [partings] (farewell)
noun
[UK: ˈpɑːt.ɪŋ]
[US: ˈpɑːrt.ɪŋ]

adieusubstantief

afscheidsubstantief

parting [partings] (line dividing hair)
noun
[UK: ˈpɑːt.ɪŋ]
[US: ˈpɑːrt.ɪŋ]

haarscheidingsubstantief

scheidingslijnsubstantief

partisan [partisans] (adherent to a party)
noun
[UK: ˌpɑː.tɪ.ˈzæn]
[US: ˈpɑːr.tə.zən]

aanhangersubstantief
{m}

partition [partitions] (action which divides a thing into parts, or separates one thing from another)
noun
[UK: pɑː.ˈtɪʃ.n̩]
[US: parˈtɪʃ.n̩]

opdelingsubstantief

partitiesubstantief

splitsingsubstantief

verdelingsubstantief

partition [partitions] (part of something that has been divided)
noun
[UK: pɑː.ˈtɪʃ.n̩]
[US: parˈtɪʃ.n̩]

aandeelsubstantief
{n}

deelsubstantief
{n}

partsubstantief
{n}

partition [partitioned, partitioning, partitions] (to divide into territories)
verb
[UK: pɑː.ˈtɪʃ.n̩]
[US: parˈtɪʃ.n̩]

dismemberenwerkwoord

partition [partitioned, partitioning, partitions] (to divide something parts)
verb
[UK: pɑː.ˈtɪʃ.n̩]
[US: parˈtɪʃ.n̩]

opdelenwerkwoord

splitsenwerkwoord

verdelenwerkwoord

partitive (grammar: indicating a part)
adjective
[UK: ˈpɑː.tɪ.tɪv]
[US: ˈpɑːr.tɪ.tɪv]

delendbijvoeglijk naamwoord

partitive (partitive case)
noun
[UK: ˈpɑː.tɪ.tɪv]
[US: ˈpɑːr.tɪ.tɪv]

partitiefsubstantief
{m}

partly (in part)
adverb
[UK: ˈpɑːt.li]
[US: ˈpɑːrt.li]

deelsbijwoord

gedeeltelijkbijwoord

partner [partners] (either member of a pair in a card game or sports team (1.4))
noun
[UK: ˈpɑːt.nə(r)]
[US: ˈpɑːrt.nər]

medespelersubstantief
{m}

partner [partners] (someone who is associated with another in a common activity or interest)
noun
[UK: ˈpɑːt.nə(r)]
[US: ˈpɑːrt.nər]

partnersubstantief
{m}

partnership [partnerships] (association of two or more people to conduct a business)
noun
[UK: ˈpɑːt.nə.ʃɪp]
[US: ˈpɑːrt.nər.ˌʃɪp]

vennootschapsubstantief

123