Angol-Holland szótár »

part hollandul

AngolHolland
part [parts] (fraction of a whole)
noun
[UK: pɑːt]
[US: ˈpɑːrt]

deelsubstantief
{n}

part and parcel (essential piece)
noun

integrerend deelsubstantief

part company (To end a relationship)
verb

scheidenwerkwoord

part company (To separate; go their own way )
verb

uit elkaar gaanieder zijn eigen weg gaanwerkwoord

part of speech (the function a word or phrase performs)
noun
[UK: pɑːt əv spiːtʃ]
[US: ˈpɑːrt əv ˈspiːtʃ]

woordsoortsubstantief
{f}

part-time (involving less than the normal time)
adjective
[UK: ˈpɑːt taɪm]
[US: ˈpɑːrt.ˈtaɪm]

deeltijdsbijvoeglijk naamwoord

parttimebijvoeglijk naamwoord

partake [partook, partaken, partaking, partakes] (to share food)
verb
[UK: pɑː.ˈteɪk]
[US: parˈteɪk]

mee-etenwerkwoord

partake [partook, partaken, partaking, partakes] (to take part in an activity)
verb
[UK: pɑː.ˈteɪk]
[US: parˈteɪk]

deelnemenwerkwoord

participerenwerkwoord

Parthia ((historical) region)
proper noun
[UK: pˈɑːθiə]
[US: pˈɑːrθɪə]

Partheneigennam

Parthia (empire of the Parthians)
proper noun
[UK: pˈɑːθiə]
[US: pˈɑːrθɪə]

Parthiëeigennam
{n}

partial (biased)
adjective
[UK: ˈpɑːʃ.l̩]
[US: ˈpɑːr.ʃl̩]

partijdigbijvoeglijk naamwoord

partial (existing in part)
adjective
[UK: ˈpɑːʃ.l̩]
[US: ˈpɑːr.ʃl̩]

gedeeltelijkbijvoeglijk naamwoord

partieelbijvoeglijk naamwoord

partial derivative (derivative with respect to one variable)
noun
[UK: ˈpɑːʃ.l̩ dɪ.ˈrɪ.və.tɪv]
[US: ˈpɑːr.ʃl̩ də.ˈrɪ.və.tɪv]

partiële afgeleidesubstantief
{f}

partiality (preference)
noun
[UK: ˌpɑː.ʃɪ.ˈæ.lɪ.ti]
[US: ˌpɑːr.ʃi.ˈæ.lə.ti]

partijdigheidsubstantief

partially (to a partial degree)
adverb
[UK: ˈpɑː.ʃə.li]
[US: ˈpɑːr.ʃə.li]

deelsbijwoord

gedeeltelijkbijwoord

participant [participants] (one who participates)
noun
[UK: pɑː.ˈtɪ.sɪ.pənt]
[US: parˈtɪ.sə.pənt]

deelnemersubstantief
{m}

participantsubstantief
{m}

participate [participated, participating, participates] (to join in, to take part, to involve oneself)
verb
[UK: pɑː.ˈtɪ.sɪ.peɪt]
[US: parˈtɪ.sə.ˌpet]

deelnemenwerkwoord

meedoenwerkwoord

participerenwerkwoord

participation [participations] (act of participating)
noun
[UK: pɑ:ˌtɪ.sɪ.ˈpeɪʃ.n̩]
[US: parˌtɪ.sə.ˈpeɪʃ.n̩]

deelnamesubstantief
{f}

deelnemingsubstantief
{f}

meedoensubstantief
{n}

participatiesubstantief
{f}

participator [participators] (one who participates)
noun
[UK: pɑː.ˈtɪ.sɪ.peɪ.tə]
[US: pɑː.ˈtɪ.sɪ.peɪ.tə]

deelnemersubstantief
{m}

participantsubstantief
{m}

participatory (open to participation)
adjective
[UK: ˌpɑː.ˈtɪ.sə.pə.ˌtɔːi]
[US: ˌpɑːr.ˈtɪ.sə.pə.ˌtɔː.ri]

deelname-bijvoeglijk naamwoord

deelnemendbijvoeglijk naamwoord

medewerkings-bijvoeglijk naamwoord

participatiefbijvoeglijk naamwoord

participatory democracy (Political system)
noun

participatieve democratiesubstantief
{f}

participial (of or relating to a participle)
adjective
[UK: ˌpɑː.tɪ.ˈsɪ.pɪəl]
[US: ˌpɑːr.tɪ.ˈsɪ.pɪəl]

deelwoordelijkbijvoeglijk naamwoord

participiaalbijvoeglijk naamwoord

participle [participles] (verb form)
noun
[UK: ˈpɑː.tɪ.sɪp.l̩]
[US: ˈpɑːr.tɪ.sɪp.l̩]

deelwoordsubstantief
{n}

particle [particles] (body with very small size)
noun
[UK: ˈpɑː.tɪk.l̩]
[US: ˈpɑːr.tək.l̩]

deeltjesubstantief
{n}

partikelsubstantief
{n}

12