Angol-Holland szótár »

out hollandul

AngolHolland
outlawed adjective
[UK: ˈaʊt.lɔːd]
[US: ˈaʊˌt.lɒd]

vogelvrijbijvoeglijk naamwoord

outlet [outlets] (vent)
noun
[UK: ˈaʊt.let]
[US: ˈaʊˌt.let]

uitlaatsubstantief
{m}

outlier [outliers] (a person or thing situated away from the main body or outside its proper place)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪə(r)]
[US: ˈaʊt.laɪər]

alleenstaandesubstantief

buitenbeentjesubstantief

outlier [outliers] (part of formation separate from the rest)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪə(r)]
[US: ˈaʊt.laɪər]

uitlopersubstantief

outlier [outliers] (value outside pattern in a statistical sample)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪə(r)]
[US: ˈaʊt.laɪər]

uitbijtersubstantief

outline [outlines] (outer shape of an object or figure)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪn]
[US: ˈaʊˌt.laɪn]

omtreksubstantief

outlive [outlived, outliving, outlives] (to live longer than)
verb
[UK: ˌaʊt.ˈlɪv]
[US: ˌɑːwˈt.lɪv]

overlevenwerkwoord

outmoded (obsolete)
adjective
[UK: ˌaʊt.ˈməʊ.dɪd]
[US: ˌaʊtˈmo.ʊ.dɪd]

achterhaaldbijvoeglijk naamwoord

outnumber [outnumbered, outnumbering, outnumbers] (be more in number)
verb
[UK: ˌaʊt.ˈnʌm.bə(r)]
[US: aʊt.ˈnəm.bər]

in de meerderheid zijnwerkwoord

outpatient [outpatients] (patient)
noun
[UK: ˈaʊt.peɪʃnt]
[US: ˈaʊt.ˌpe.ʃənt]

poliklinische patiëntsubstantief

outpost [outposts] (A military post)
noun
[UK: ˈaʊt.pəʊst]
[US: ˈaʊtpoʊst]

buitenpostsubstantief
{m}

voorpostsubstantief
{m}

output [outputs] (data sent out of the computer)
noun
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

outputsubstantief
{m}

uitvoersubstantief
{m}

output [outputted, outputted, outputting, outputs] (produce or create)
verb
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

opleverenwerkwoord

producerenwerkwoord

output [outputs] (production; quantity produced, created, or completed)
noun
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

productiesubstantief
{f}

output [outputted, outputted, outputting, outputs] (send data to out of a computer)
verb
[UK: ˈaʊt.pʊt]
[US: ˈaʊt.ˌpʊt]

als uitvoer gevenwerkwoord

uitvoerenwerkwoord

outrage [outrages] (anger)
noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

razernijsubstantief
{f}

verontwaardigingsubstantief
{f}

woedesubstantief
{c}

outrage [outrages] (offensive, immoral or indecent act)
noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

beledigingsubstantief
{f}

outrage [outrages] noun
[UK: ˈaʊ.treɪdʒ]
[US: ˈaʊ.ˌtredʒ]

wandaadsubstantief
{f}

outrageous (shocking)
adjective
[UK: aʊt.ˈreɪ.dʒəs]
[US: aʊ.ˈtreɪ.dʒəs]

ongehoordbijvoeglijk naamwoord

schandelijkbijvoeglijk naamwoord

schokkendbijvoeglijk naamwoord

outrun [outran, outrun, outrunning, outruns] (run faster)
verb
[UK: ˌaʊt.ˈrʌn]
[US: aʊ.ˈtrən]

ontlopenwerkwoord

out(very unconventional)
adjective
[UK: ˈuː.treɪ]
[US: ˈuː.treɪ]

excentriekbijvoeglijk naamwoord

extravagantbijvoeglijk naamwoord

outreach [outreached, outreaching, outreaches] (to reach further than)
verb
[UK: ˈaʊ.triːtʃ]
[US: ˈaʊ.ˌtritʃ]

overtreffenwerkwoord

outright (unqualified and unreserved)
adjective
[UK: ˈaʊ.traɪt]
[US: ˈaʊ.ˈtraɪt]

eenduidigbijvoeglijk naamwoord

outside (in or to the outside)
adverb
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenbijwoord

outside (on the outside of)
preposition
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenpreposition

outside [outsides] (outer surface)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenkantsubstantief
{m}

outside [outsides] (the space beyond some limit or boundary)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenafsubstantief

outside adjective
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenstebijvoeglijk naamwoord

outside world (rest of the world outside of some closed environment)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd wɜːld]
[US: ˈaʊt.ˈsaɪd ˈwɝːld]

buitenwereldsubstantief
{f}

outsider [outsiders] (someone excluded)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪ.də(r)]
[US: aʊt.ˈsaɪ.dər]

buitenstaandersubstantief
{m}

1234