Angol-Holland szótár »

law hollandul

AngolHolland
claw hammer (hammer with two prongs)
noun
[UK: klɔː ˈhæ.mə(r)]
[US: ˈklɒ ˈhæ.mər]

klauwhamersubstantief
{m}

clawed frog (any frog in the genus Xenopus)
noun

klauwkikkersubstantief
{m}

coleslaw (a salad)
noun
[UK: ˈkəʊl.slɔː]
[US: ˈkoʊl.slɔː]

coleslawsubstantief
{m}

koolslasubstantief
{f}

common-law marriage (a marriage based on the duration of cohabitation rather than formal ceremony)
noun
[UK: ˈkɒmən lɔː ˈmærɪʤ ]
[US: ˈkɑmən lɔ ˈmɛrɪʤ ]

concubinaatsubstantief
{n}

contract law (The area of law pertaining to the rights and duties that arise from agreements)
noun

contractrechtsubstantief
{n}

court of law (court presided over by a judge)
noun
[UK: kɔːt əv lɔː]
[US: ˈkɔːrt əv ˈlɑː]

gerechtshofsubstantief
{n}

rechtbanksubstantief
{c}

cousin-in-law (cousin of one's husband)
noun

neef van echtgenootsubstantief
{m}

nicht van echtgenootsubstantief
{f}

cousin-in-law (cousin of one's wife)
noun

neef van echtgenotesubstantief
{m}

nicht van echtgenotesubstantief
{f}

cousin-in-law (husband of one's cousin)
noun

aangetrouwde neefsubstantief
{m}

echtgenoot van neefsubstantief
{m}

echtgenoot van nichtsubstantief
{m}

cousin-in-law (wife of one's cousin)
noun

aangetrouwde nichtsubstantief
{f}

echtgenote van neefsubstantief
{f}

echtgenote van nichtsubstantief
{f}

criminal law [criminal laws] (area of law)
noun
[UK: ˈkrɪ.mɪn.l̩ lɔː]
[US: ˈkrɪ.mən.l̩ ˈlɑː]

strafrechtsubstantief
{n}

daughter-in-law [daughters-in-law] (wife of one's child)
noun
[UK: ˈdɔː.tə.rɪn.ˌlɔː]
[US: ˈdɔːr.tə.rɪn.ˌlɔːr]

schoondochtersubstantief
{f}

De Morgan's law (law of formal logic)
noun

wet van De Morgansubstantief
{f}

dewclaw noun
[UK: ˈduː.ˌklɒ]
[US: ˈduː.ˌklɒ]

hubertusklauwsubstantief

wolfsklauwsubstantief

family law (area of private law pertaining to family matters and domestic relations)
noun
[UK: ˈfæ.mə.li lɔː]
[US: ˈfæ.mə.li ˈlɑː]

familierechtsubstantief
{n}

father-in-law (one's spouse's father)
noun
[UK: ˈfɑːð.ər ɪn.ˌlɔː]
[US: ˈfɑːð.r̩ ən ˌlɔː]

schoonvadersubstantief
{m}

feudal law (absolute use)
noun

leenrechtsubstantief
{n}

flawed (having a flaw)
adjective
[UK: flɔːd]
[US: ˈflɒd]

onjuistbijvoeglijk naamwoord

zwakbijvoeglijk naamwoord

flawless (without flaws, see also: perfect)
adjective
[UK: ˈflɔː.ləs]
[US: ˈflɒ.ləs]

feilloosbijvoeglijk naamwoord

foutloosbijvoeglijk naamwoord

vlekkeloosbijvoeglijk naamwoord

grandfather-in-law (grandfather of one's spouse)
noun

schoongrootvadersubstantief

grandmother-in-law (grandmother of one's spouse)
noun

schoongrootmoedersubstantief

great-grandfather-in-law (great-grandfather of one's spouse)
noun

overgrootvader-in-lawsubstantief

Grimm's law (sound change that affected the Proto-Indo-European stop consonants in the development of Proto-Germanic)
proper noun

eerste Germaanse klankverschuivingeigennam
{f}

wet van Grimmeigennam
{f}

in-law (relative by marriage)
noun
[UK: ɪn lɔː]
[US: ɪn ˈlɑː]

aangetrouwd familielidsubstantief

aanverwantsubstantief
{Pl}

schoonfamiliesubstantief
{Pl}

international law (set of rules applied to the relations between nations)
noun
[UK: ˌɪnt.ə.ˈnæʃ.n̩.əl lɔː]
[US: ˌɪnt.r̩.ˈnæʃ.n̩.əl ˈlɑː]

internationaal rechtsubstantief
{n}

123