Angol-Holland szótár »

in hollandul

AngolHolland
incident (physics: falling on a surface)
adjective
[UK: ˈɪn.sɪ.dənt]
[US: ˈɪn.sə.dənt]

inslaandbijvoeglijk naamwoord

incidentally (without looking for something/somebody)
adverb
[UK: ˌɪn.sɪ.ˈden.tə.li]
[US: ˌɪn.sə.ˈden.tə.li]

toevalligerwijzebijwoord

incinerate [incinerated, incinerating, incinerates] (destroy by burning)
verb
[UK: ɪn.ˈsɪ.nə.reɪt]
[US: ˌɪn.ˈsɪ.nə.ˌret]

verbrandenwerkwoord

incipient (beginning, starting)
adjective
[UK: ɪn.ˈsɪ.pɪənt]
[US: ˌɪn.ˈsɪ.piənt]

beginnendbijvoeglijk naamwoord

incisor [incisors] (narrow-edged tooth)
noun
[UK: ɪn.ˈsaɪ.zə(r)]
[US: ˌɪn.ˈsaɪ.zər]

snijtandsubstantief
{m}

incite [incited, inciting, incites] (to rouse, stir up or excite)
verb
[UK: ɪn.ˈsaɪt]
[US: ˌɪn.ˈsaɪt]

aanzettenwerkwoord

ophitsenwerkwoord

incitement [incitements] (a call to act; encouragement to act, often in an illegal fashion)
noun
[UK: ɪn.ˈsaɪt.mənt]
[US: ˌɪn.ˈsaɪt.mənt]

aansporingsubstantief
{f}

opruiingsubstantief
{f}

inclement (merciless)
adjective
[UK: ɪn.ˈkle.mənt]
[US: ˌɪn.ˈkle.mənt]

genadeloosbijvoeglijk naamwoord

inclement (stormy)
adjective
[UK: ɪn.ˈkle.mənt]
[US: ˌɪn.ˈkle.mənt]

ruigbijvoeglijk naamwoord

stormachtigbijvoeglijk naamwoord

inclination [inclinations] (mental tendency)
noun
[UK: ˌɪn.klɪ.ˈneɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.klə.ˈneɪʃ.n̩]

neigingsubstantief
{f}

tendenssubstantief
{f}

inclination [inclinations] (physical tilt or bend)
noun
[UK: ˌɪn.klɪ.ˈneɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.klə.ˈneɪʃ.n̩]

buigingsubstantief

kniksubstantief

inclination [inclinations] (slant or slope)
noun
[UK: ˌɪn.klɪ.ˈneɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.klə.ˈneɪʃ.n̩]

glooiingsubstantief
{f}

glooiingshoeksubstantief
{m}

hellingsubstantief
{f}

inclinatiesubstantief
{f}

incline [inclined, inclining, inclines] (to tend to do or believe something)
verb
[UK: ɪn.ˈklaɪn]
[US: ˌɪn.ˈklaɪn]

neigenwerkwoord

inclined (slanted, sloped)
adjective
[UK: ɪn.ˈklaɪnd]
[US: ˌɪn.ˈklaɪnd]

scheefbijvoeglijk naamwoord

schuinbijvoeglijk naamwoord

inclined plane (simple machine)
noun
[UK: ɪn.ˈklaɪnd pleɪn]
[US: ˌɪn.ˈklaɪnd ˈpleɪn]

hellend vlaksubstantief
{n}

include [included, including, includes] verb
[UK: ɪn.ˈkluːd]
[US: ˌɪn.ˈkluːd]

bijvoegenwerkwoord

invoegenwerkwoord

including (Such as, among which)
preposition
[UK: ɪn.ˈkluːd.ɪŋ]
[US: ˌɪn.ˈkluːd.ɪŋ]

inclusiefpreposition

met inbegrip vanpreposition

inclusion [inclusions] (act of including, i.e. adding or annexing, (something) to a group, set or total)
noun
[UK: ɪn.ˈkluːʒ.n̩]
[US: ˌɪn.ˈkluːʒ.n̩]

inbegripsubstantief
{n}

inclusion [inclusions] (addition or annex to a group, set or total)
noun
[UK: ɪn.ˈkluːʒ.n̩]
[US: ˌɪn.ˈkluːʒ.n̩]

toevoegingsubstantief
{f}

inclusion [inclusions] (defect in precious stone)
noun
[UK: ɪn.ˈkluːʒ.n̩]
[US: ˌɪn.ˈkluːʒ.n̩]

insluitingsubstantief
{f}

inclusive (including (almost) everything within its scope)
adjective
[UK: ɪn.ˈkluː.sɪv]
[US: ˌɪn.ˈkluː.sɪv]

inclusiefbijvoeglijk naamwoord

inclusive (including the extremes as well as the area between)
adjective
[UK: ɪn.ˈkluː.sɪv]
[US: ˌɪn.ˈkluː.sɪv]

..tot en met ..bijvoeglijk naamwoord

incognito (without being known; in an assumed character, or under an assumed title; in disguise)
adjective
[UK: ˌɪnk.ɒɡ.ˈniː.təʊ]
[US: ˌɪnk.ɒg.ˈniːto.ʊ]

incognitobijvoeglijk naamwoord

incognito (without revealing one's identity)
adverb
[UK: ˌɪnk.ɒɡ.ˈniː.təʊ]
[US: ˌɪnk.ɒg.ˈniːto.ʊ]

incognitobijwoord

income [incomes] (money one earns by working or by capitalising on the work of others)
noun
[UK: ˈɪŋkʌm]
[US: ˈɪnˌkəm]

inkomensubstantief
{n}

income tax [income taxes] (tax levied on income)
noun
[UK: ˈɪŋkʌm tæks]
[US: ˈɪnˌkəm ˈtæks]

inkomstenbelastingsubstantief

incomparable (beyond comparison)
adjective
[UK: ɪnˈk.ɒm.prəb.l̩]
[US: ˌɪnˈk.ɑːm.pə.rəb.l̩]

onvergelijkbaarbijvoeglijk naamwoord

incompatibility [incompatibilities] (the quality or state of being incompatible)
noun
[UK: ˌɪnk.əm.ˌpæ.tə.ˈbɪ.lɪ.ti]
[US: ˌɪnˌk.ɑːm.pə.tə.ˈbɪ.lə.ti]

incompatibiliteitsubstantief

onverenigbaarheidsubstantief

4567