Angol-Holland szótár »

head hollandul

AngolHolland
head [heads] (clump of seeds, leaves or flowers)
noun
[UK: hed]
[US: ˈhed]

kropsubstantief

head [heads] (foam on carbonated beverages)
noun
[UK: hed]
[US: ˈhed]

schuimsubstantief
{n}

head [heads] (headmaster, headmistress)
noun
[UK: hed]
[US: ˈhed]

hoofdmeestersubstantief

head [heads] (leader, chief, mastermind)
noun
[UK: hed]
[US: ˈhed]

baassubstantief
{m}

bazinsubstantief
{f}

chefsubstantief
{m}

cheffinsubstantief
{f}

leidersubstantief
{m}

leidstersubstantief
{f}

head (of, relating to, or intended for the head)
adjective
[UK: hed]
[US: ˈhed]

hoofdbijvoeglijk naamwoord
{n}

head [heads] (part of the body)
noun
[UK: hed]
[US: ˈhed]

hoofdsubstantief
{n}

kopsubstantief
{m}

head [headed, heading, heads] (to be in command of)
verb
[UK: hed]
[US: ˈhed]

aanvoerenwerkwoord

leidenwerkwoord

head [headed, heading, heads] (to move in a specified direction)
verb
[UK: hed]
[US: ˈhed]

een richting op gaanwerkwoord

ergens naar toe gaanwerkwoord

head in the clouds phrase
[UK: hed ɪn ðə klaʊdz]
[US: ˈhed ɪn ðə ˈklaʊdz]

met je hoofd in de wolken zittenphrase

head of government (chief officer of the executive branch of a government)
noun
[UK: hed əv ˈɡʌ.vən.mənt]
[US: ˈhed əv ˈɡʌ.vər.mənt]

regeringsleidersubstantief
{m}

head of state (the chief public representative of a nation)
noun
[UK: hed əv steɪt]
[US: ˈhed əv ˈsteɪt]

staatshoofdsubstantief
{n}

head office (main admin centre)
noun
[UK: ˈhed.ˈɒ.fɪs]
[US: ˈhed.ˈɒ.fɪs]

hoofdkantoorsubstantief
{n}

head over heels (tumbling upside down)
adverb
[UK: hed ˈəʊv.ə(r) hiːlz]
[US: ˈhed ˈoʊv.r̩ ˈhiːlz]

halsoverkopbijwoord

head start (an advantage in starting earlier to gain a favorable position)
noun

voorsprongsubstantief
{m}

head to toe (entirely; completely; over one's full body)
adverb
[UK: hed tuː təʊ]
[US: ˈhed ˈtuː ˈtoʊ]

)bijwoord

van top tot teenbijwoord

headache [headaches] (nuisance or unpleasant problem)
noun
[UK: ˈhe.deɪk]
[US: ˈhe.ˌdek]

hoofdbrekersubstantief
{m}

kopzorgsubstantief
{m}

headache [headaches] (pain or ache in the head)
noun
[UK: ˈhe.deɪk]
[US: ˈhe.ˌdek]

hoofdpijnsubstantief
{m}

koppijnsubstantief
{m}

headbutt (sharp blow)
noun

kopstootsubstantief
{m}

headbutt (to deliver a sharp blow)
verb

een kopstoot gevenwerkwoord

header [headers] (soccer: act of hitting the ball with the head)
noun
[UK: ˈhe.də(r)]
[US: ˈhe.dər]

kopbalsubstantief
{m}

header [headers] (upper portion of a page layout)
noun
[UK: ˈhe.də(r)]
[US: ˈhe.dər]

kopsubstantief
{m}

heading [headings] (title)
noun
[UK: ˈhed.ɪŋ]
[US: ˈhed.ɪŋ]

kopsubstantief
{m}

Headless Horseman (mythical figure)
proper noun

ruiter zonder hoofdeigennam
{m}

headlight [headlights] (bright light in front of vehicle)
noun
[UK: ˈhed.laɪt]
[US: ˈhed.ˌlaɪt]

koplampsubstantief
{c}

headline [headlines] (heading or title of an article)
noun
[UK: ˈhed.laɪn]
[US: ˈhed.ˌlaɪn]

kopsubstantief
{m}

headphone [headphones] (listening device)
noun
[UK: ˈhed.ˌfəʊn]
[US: ˈhedˌfoʊn]

hoofdtelefoonsubstantief
{m}

koptelefoonsubstantief
{m}

headphones (pair of speakers worn over or in the ears so only the wearer can hear the sound)
noun
[UK: ˈhed.fəʊnz]
[US: ˈhedˌfoʊnz]

hoofdtelefoonsubstantief
{m}

koptelefoonsubstantief
{m}

12