Angol-Holland szótár »

cur hollandul

AngolHolland
occur [occurred, occurring, occurs] (present itself)
verb
[UK: əˈk.ɜː(r)]
[US: əˈk.ɝː]

zich aanbiedenwerkwoord

zich voordoenwerkwoord

occur [occurred, occurring, occurs] (take place)
verb
[UK: əˈk.ɜː(r)]
[US: əˈk.ɝː]

plaatsvindenwerkwoord

occurrence [occurrences] (actual instance where a situation arises)
noun
[UK: əˈk.ʌ.rəns]
[US: əˈk.ɜː.rəns]

voorvalsubstantief
{m}

precursor [precursors] (chemical compound)
noun
[UK: ˌpriːˈk.ɜː.sə(r)]
[US: priˈk.ɝː.sər]

precursorsubstantief
{m}

precursor [precursors] (forerunner, predecessor)
noun
[UK: ˌpriːˈk.ɜː.sə(r)]
[US: priˈk.ɝː.sər]

voorlopersubstantief
{m}

prevention is better than cure (It is better to prevent the creation of a problem than to have to deal with it afterwards.)
phrase
[UK: prɪ.ˈven.ʃn̩ ɪz ˈbe.tə(r) ðæn kjʊə(r)]
[US: pri.ˈven.ʃn̩ ˈɪz ˈbe.tər ˈðæn ˈkjʊr]

voorkomen is beter dan genezenphrase

procure [procured, procuring, procures] (to acquire or obtain an item or service)
verb
[UK: prə.ˈkjʊə(r)]
[US: proˈkjʊr]

verkrijgenwerkwoord

verwervenwerkwoord

procure [procured, procuring, procures] verb
[UK: prə.ˈkjʊə(r)]
[US: proˈkjʊr]

schaffenwerkwoord

verwerven ; aanschaffenwerkwoord

procurement [procurements] (act of procuring or obtaining)
noun
[UK: prə.ˈkjʊə.mənt]
[US: proˈkjʊr.mənt]

aanschafsubstantief

procurement [procurements] (purchasing department of a company)
noun
[UK: prə.ˈkjʊə.mənt]
[US: proˈkjʊr.mənt]

inkoopsubstantief

inkoopafdelingsubstantief

procuress (a middlewoman)
noun
[UK: ˈprɒ.kjʊ.rɪs]
[US: ˈprɒ.kjʊ.rɪs]

koppelaarstersubstantief
{f}

recur [recurred, recurring, recurs] (to happen again)
verb
[UK: rɪˈk.ɜː(r)]
[US: rɪˈk.ɝː]

recidiverenwerkwoord

recurring (happening frequently)
adjective
[UK: rɪˈk.ɜːr.ɪŋ]
[US: rɪˈk.ɜːr.ɪŋ]

herhalendbijvoeglijk naamwoord

terugkerendbijvoeglijk naamwoord

recursion [recursions] (in mathematics)
noun
[UK: rɪˈk.ɜːʃ.n̩]
[US: rɪˈk.ɝː.ʃn̩]

recursiesubstantief
{f}

recursive (drawing upon itself)
adjective
[UK: rɪˈk.ɜː.sɪv]
[US: rɪˈk.ɝː.sɪv]

recursiefbijvoeglijk naamwoord

recursive acronym (an acronym in which a word of the phrase represented by the acronym is the acronym itself)
noun

recursief acroniemsubstantief
{n}

recurve bow (type of bow)
noun

recurveboogsubstantief

residual-current device (a device that breaks an electric circuit)
noun

aardlekschakelaarsubstantief
{m}

aardwachtersubstantief
{m}

ALSsubstantief
{m}

differentieelschakelaarsubstantief
{m}

verliesstroomschakelaarsubstantief
{m}

rip current (strong water flow)
noun

muisubstantief
{f}

muistroomsubstantief
{m}

scurry [scurried, scurrying, scurries] (to run away with quick light steps)
verb
[UK: ˈskʌ.ri]
[US: ˈskɜː.ri]

hollenwerkwoord

snellenwerkwoord

scurrilous (coarse, vulgar, abusive, or slanderous)
adjective
[UK: ˈskʌ.rɪ.ləs]
[US: ˈskɜː.rə.ləs]

grofbijvoeglijk naamwoord

vulgairbijvoeglijk naamwoord

scurrilous (foul-mouthed)
adjective
[UK: ˈskʌ.rɪ.ləs]
[US: ˈskɜː.rə.ləs]

grofgebektbijvoeglijk naamwoord

scurvy (deficiency of vitamin C)
noun
[UK: ˈskɜː.vi]
[US: ˈskɝː.vi]

scheurbuiksubstantief

security [securities] (condition of not being threatened)
noun
[UK: sɪ.ˈkjʊə.rɪ.ti]
[US: sɪ.ˈkjʊ.rə.ti]

veiligheidsubstantief
{f}

zekerheidsubstantief
{f}

security [securities] (finance: property temporarily relinquished)
noun
[UK: sɪ.ˈkjʊə.rɪ.ti]
[US: sɪ.ˈkjʊ.rə.ti]

onderpandsubstantief
{n}

security [securities] (finance: tradeable financial asset)
noun
[UK: sɪ.ˈkjʊə.rɪ.ti]
[US: sɪ.ˈkjʊ.rə.ti]

waardepapiersubstantief
{n}

security [securities] (organization or department responsible for providing security)
noun
[UK: sɪ.ˈkjʊə.rɪ.ti]
[US: sɪ.ˈkjʊ.rə.ti]

veiligheidsdienstsubstantief
{m}

4567