Angol-Holland szótár »

bell hollandul

AngolHolland
bell [bells] (informal: telephone call)
noun
[UK: bel]
[US: ˈbel]

belletjesubstantief
{n}

bell [bells] (percussive instrument)
noun
[UK: bel]
[US: ˈbel]

belsubstantief
{f}

kloksubstantief
{f}

bell [belled, belling, bells] (to attach a bell to)
verb
[UK: bel]
[US: ˈbel]

de bel aanbindenwerkwoord

bell [belled, belling, bells] (to bellow)
verb
[UK: bel]
[US: ˈbel]

balkenwerkwoord

loeienwerkwoord

bell buoy (buoy)
noun

belboeisubstantief

bell curve (bell shaped curve typical of the normal distribution)
noun

gausscurvesubstantief

bell-gable (an architectural element)
noun

klokkengevelsubstantief
{m}

bell pepper (spicy-sweet vegetable)
noun

paprikasubstantief
{f}

Spaanse pepersubstantief
{?}

bell-pull (rope that rings a bell)
noun
[UK: bel pʊl]
[US: ˈbel ˈpʊl]

schellekoordsubstantief
{f}

bell ringer noun
[UK: bel ˈrɪŋə(r)]
[US: ˈbel ˈrɪŋər]

klokkenluidersubstantief

bell the cat (to undertake a dangerous action in the service of a group)
verb
[UK: bel ðə kæt]
[US: ˈbel ðə kæt]

de kat de bel aanbindenwerkwoord

belles-lettres (light literary compositions valued for their aesthetic properties)
noun
[UK: ˌbel ˈle.trə]
[US: ˌbel ˈle.trə]

bellettriesubstantief
{f}

belletrist [belletrists] (person who writes or is concerned with belles-lettres)
noun
[UK: bˈelɪtrˌɪst]
[US: bˈelɪtrˌɪst]

bellettristsubstantief
{m}

bellicose (having the impulse to be combative)
adjective
[UK: ˈbe.lɪk.əʊs]
[US: ˈbe.lɪkoʊs]

strijdlustigbijvoeglijk naamwoord

bellicose (warlike in nature)
adjective
[UK: ˈbe.lɪk.əʊs]
[US: ˈbe.lɪkoʊs]

vechtlustigbijvoeglijk naamwoord

belly [bellies] (abdomen, see also: abdomen)
noun
[UK: ˈbe.li]
[US: ˈbe.li]

buiksubstantief
{m}

belligerent (eager to go to war)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

oorlogszuchtigbijvoeglijk naamwoord

belligerent (engaged in warfare)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

belligerentbijvoeglijk naamwoord

oorlogvoerendbijvoeglijk naamwoord

belligerent (hostile, eager to fight)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

strijdlustigbijvoeglijk naamwoord

vijandigbijvoeglijk naamwoord

belligerent (of or pertaining to war)
adjective
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

krijgs-bijvoeglijk naamwoord

oorlogs-bijvoeglijk naamwoord

belligerent (state or other armed participant in warfare)
noun
[UK: bə.ˈlɪdʒ.rənt]
[US: bə.ˈlɪ.dʒə.rənt]

belligerentsubstantief

oorlogvoerende partijsubstantief

bellow [bellowed, bellowing, bellows] (to make a noise like the deep roar of a large animal)
verb
[UK: ˈbe.ləʊ]
[US: ˈbelo.ʊ]

brullenwerkwoord

bellows (air blower)
noun
[UK: ˈbe.ləʊz]
[US: ˈbeloʊz]

blaasbalgsubstantief

bells and whistles (extra features added for show rather than function)
noun

toeters en bellensubstantief
{Pl}

bellwether [bellwethers] (anything that indicates future trends)
noun
[UK: ˈbel.we.ðə(r)]
[US: ˈbeˌl.we.ðər]

trendsettersubstantief

bellwether [bellwethers] (the leading sheep of a flock, having a bell hung round its neck)
noun
[UK: ˈbel.we.ðə(r)]
[US: ˈbeˌl.we.ðər]

belhamelsubstantief
{m}

belly dance (form of dance)
noun
[UK: ˈbe.li dɑːns]
[US: ˈbe.li ˈdæns]

buikdanssubstantief
{m}

oriëntaalse danssubstantief
{m}

belly dance (to perform a belly dance)
verb
[UK: ˈbe.li dɑːns]
[US: ˈbe.li ˈdæns]

buikdansenwerkwoord

belly dancer (person who performs belly dances)
noun
[UK: ˈbe.li ˈdɑːn.sə(r)]
[US: ˈbe.li ˈdæn.sər]

buikdansersubstantief
{m}

buikdanseressubstantief
{f}

bellyache [bellyaches] (pain in the belly, stomach, or abdomen)
noun
[UK: ˈbe.lɪeɪk]
[US: ˈbe.li.ˌek]

buikpijnsubstantief
{m}

bellyache [bellyached, bellyaching, bellyaches] (To complain or whine, especially needlessly)
verb
[UK: ˈbe.lɪeɪk]
[US: ˈbe.li.ˌek]

flauw doenwerkwoord

12