weg hollandul

Német	Holland
bewegt [bewegter; am bewegtesten] Adjektiv	aangedaanbijvoeglijk naamwoord geroerdbijvoeglijk naamwoord ontroerdbijvoeglijk naamwoord
norwegisch [norwegischer; am norwegischsten] Adjektiv	Noorsbijvoeglijk naamwoord
der Ausweg [des Auswegs/Ausweges; die Auswege] Substantiv	draaierijm smoesm smoesjem toevluchtm
bewegen [bewegte; hat bewegt] Verb	aangrijpenv bewegenv doenschuddenv doenwankelenv ontroerenv verroerenv verwikkenv verwrikkenv
der Beweggrund [des Beweggrund(e)s; die Beweggründe] Substantiv	beweegredenm drijfveerm motiefm termm
die Bewegung [der Bewegung; die Bewegungen] Substantiv	aandoeningsubstantief affectsubstantief bewegingsubstantief bewogenheidsubstantief emotiesubstantief gemoedsbewegingsubstantief roerselsubstantief slagsubstantief zetsubstantief
der Feldweg [des Feldwegs, des Feldweges; die Feldwege] Substantiv	landwegm
die Frauenbewegung [der Frauenbewegung; die Frauenbewegungen] Substantiv	feminismesubstantief vrouwenbewegingsubstantief
der Fußweg [des Fußweges, des Fußwegs; die Fußwege] Substantiv	paadjem pad [paden]m
der Gehweg [des Gehweg(e)s; die Gehwege] Substantiv	stoepm trottoirm voetpadm
die Gemütsbewegung [der Gemütsbewegung; die Gemütsbewegungen] Substantiv	aandoeningsubstantief affectsubstantief emotiesubstantief

Korábban kerestél rá