Német-Holland szótár »

wachs hollandul

NémetHolland
das Wachs [des Wachses; die Wachse] Substantiv

waso

wachsen [wuchs; ist gewachsen] Verb

aanwassenv

gedijenv

groeienv

toenemenv

wassenv

die Wachskerze [der Wachskerze; die Wachskerzen] Substantiv

waskaarssubstantief

die Wachsleinwand Substantiv

tafelzeilsubstantief

wasdoeksubstantief

zeildoeksubstantief

zwilksubstantief

das Wachstum [des Wachstums; —] Substantiv

groeio

ontwikkelingo

wasdomo

Wachszelle der Bienen

holtev

kas

wach [wacher; am wachsten] Adjektiv

drukbijvoeglijk naamwoord

krasbijvoeglijk naamwoord

kwiekbijvoeglijk naamwoord

levendigbijvoeglijk naamwoord

opgewektbijvoeglijk naamwoord

rapbijvoeglijk naamwoord

tierigbijvoeglijk naamwoord

viefbijvoeglijk naamwoord

wakendbijvoeglijk naamwoord

wakkerbijvoeglijk naamwoord

anwachsen Verb

aanwassenv

gedijenv

groeienv

toenemenv

wassenv

ausgewachsen

groot

volgroeid

volwassenbijvoeglijk naamwoord

erwachsen [erwuchs; ist erwachsen] Verb

grootv

volgroeidv

volwassenv