Német-Holland szótár »

statt hollandul

NémetHolland
statt

inplaatsvan

instedevan

ausstatten [stattete aus; hat ausgestattet] Verb

begiftigenv

bevoorradenv

meegevenv

provianderenv

spekkenv

stijvenv

voorzienvanv

stattfinden [fand statt; hat stattgefunden] Verb

aandehandzijnwerkwoord

gebeurenwerkwoord

geschiedenwerkwoord

voorkomenwerkwoord

voorvallenwerkwoord

der Statthalter [des Statthalters; die Statthalter] Substantiv

beheerserm

gebiederm

heerserm

stattlich [stattlicher; am stattlichsten] Adjektiv

beeldschoonbijvoeglijk naamwoord

kostelijkbijvoeglijk naamwoord

magnifiekbijvoeglijk naamwoord

prachtigbijvoeglijk naamwoord

anstatt Konjunktion

inplaatsvanvoegwoord

instedevanvoegwoord

einen Besuch abstatten

afgaanwerkwoord

bezoeken

opzoekenwerkwoord

gestatten [gestattete; hat gestattet] Verb

gedogenv

toelatenv

toestaanv

vergunnenv

veroorlovenv

die Werkstatt [der Werkstatt; die Werkstätten] Substantiv

ateliersubstantief

werkplaatssubstantief