Német | Holland |
---|---|
der Schritt [des Schritts, des Schrittes; die Schritte] Substantiv | pasm stapm tredm |
schreiten [schritt; ist geschritten] Verb | lopenwerkwoord schrijdenwerkwoord stappenwerkwoord tredenwerkwoord |
ausschreiten [schritt aus; hat ausgeschritten] Verb | |
einschreiten [schritt ein; ist eingeschritten gegen +AKK] Phrase | ingrijpenwerkwoord interveniërenwerkwoord tussenbeidekomenwerkwoord |
fortschreiten [schritt fort; ist fortgeschritten] Verb | |
vorschreiten [schritt vor; ist vorgeschritten] Phrase | opschietenwerkwoord tewerkgaanwerkwoord veldwinnenwerkwoord vlottenwerkwoord vooruitgaanwerkwoord vorderenwerkwoord |
der Fortschritt [des Fortschritts, des Fortschrittes; die Fortschritte] Substantiv | |
Fortschritt machen | opschietenwerkwoord vooruitgaanwerkwoord vorderenwerkwoord |