rum hollandul

Német	Holland
der Rum [des Rums; die Rums/(österreichisch:)Rume] Substantiv	rumm
der Rumäne [des Rumänen; die Rumänen] Substantiv	Roemeenm
das Rumänien [Rumänien/Rumäniens; —] (Staat in Südosteuropa) Substantiv	Roemeniëo
rumänisch [rumänischer; am rumänischsten] Adjektiv	Roemeensbijvoeglijk naamwoord
brummig [brummiger; am brummigsten] Adjektiv	barsbijvoeglijk naamwoord hondsbijvoeglijk naamwoord norsbijvoeglijk naamwoord nurksbijvoeglijk naamwoord onaardigbijvoeglijk naamwoord onvriendelijkbijvoeglijk naamwoord stuursbijvoeglijk naamwoord zuurbijvoeglijk naamwoord
krumm [krummer; am krummsten] Adjektiv	gebogenbijvoeglijk naamwoord krombijvoeglijk naamwoord
brummen [brummte; hat/ist gebrummt] Verb	rommelenv
darum	daardoorbijwoord daarombijwoord derhalvebijwoord vandaarbijwoord zodoendebijwoord
das Forum [des Forums; die Foren, die Fora] Substantiv	forumo
das Futurum [des Futurums; die Futura] Substantiv	toekomendetijdo toekomsto verschieto
der Halbstrumpf Substantiv	sokm
Bukarest [Bukarest/Bukarests; —] (Hauptstadt Rumäniens) Substantiv	Boekarest39
herumflattern	aandescharrelzijn fladderenwerkwoord flirtenwerkwoord scharrelenwerkwoord wapperenwerkwoord
herumtollen [tollte herum; ist herumgetollt] Verb	dartelenwerkwoord robbedoezenwerkwoord stoeienwerkwoord
herumschweifen	dolenwerkwoord dwalenwerkwoord ronddolenwerkwoord ronddwalenwerkwoord waren zwervenwerkwoord

Korábban kerestél rá