Német-Holland szótár »

lauf hollandul

NémetHolland
entlaufen

drossenwerkwoord

weglopenwerkwoord

wegrennenwerkwoord

zichuitdevoetenmaken

fortlaufen [lief fort; ist fortgelaufen] Verb

drossenwerkwoord

weglopenwerkwoord

wegrennenwerkwoord

zichuitdevoetenmakenwerkwoord

gleichlaufend Adjektiv

evenwijdigbijvoeglijk naamwoord

parallelbijvoeglijk naamwoord

im Zickzack verlaufen

zigzaggaan

zigzaggenwerkwoord

zigzagsgewijslopen

der Rotlauf [des Rotlaufes|Rotlaufs; —] Substantiv

belroosm

wondroosm

sich verlaufen

drossenwerkwoord

weglopenwerkwoord

wegrennenwerkwoord

zichuitdevoetenmaken

überlaufen [lief über; hat/ist übergelaufen] Verb

overlopenv

umlaufen [lief um; hat/ist umgelaufen] Verb

circulerenv

inomloopzijnv

rondgaanv

roulerenv

zusammenlaufen [lief zusammen; ist zusammengelaufen] Phrase

convergerenwerkwoord

samenkomenwerkwoord

samenlopenwerkwoord

12