Német-Holland szótár »

kap hollandul

NémetHolland
die Kapotte [der Kapotte; die Kapotten] Substantiv

motorkapsubstantief

wagenkapsubstantief

die Kappe [der Kappe; die Kappen] Substantiv

capuchonsubstantief

huiksubstantief

kapsubstantief

kloksubstantief

kornetsubstantief

mantelkapsubstantief

mutssubstantief

schuifdaksubstantief

stolpsubstantief

kappen [kappte; hat gekappt] Verb

afknottenv

kantelenv

kapseizenv

knottenv

omgooienv

omkerenv

omvallenv

omvergooienv

tenvalbrengenv

tenvalkomenv

das Käppi [des Käppis; die Käppis] Substantiv

kepieo

die Kapriole [der Kapriole; die Kapriolen] Substantiv

bokkesprongsubstantief

die Kaprize [der Kaprize; die Kaprizen] Substantiv

bevliegingsubstantief

buisubstantief

grilsubstantief

kuursubstantief

nuksubstantief

spelingsubstantief

die Kapsel [der Kapsel; die Kapseln] Substantiv

capsulesubstantief

doosvruchtsubstantief

kapseltjesubstantief

zaadhuisjesubstantief

die Kapuze [der Kapuze; die Kapuzen] Substantiv

capuchonsubstantief

huiksubstantief

kapsubstantief

mantelkapsubstantief

schuifdaksubstantief

der Kapuziner [des Kapuziners; die Kapuziner] Substantiv

kapucijnerm

der Akanthus [des Akanthus; die Akanthus] (Ornament am korinthischen Kapitell) Substantiv

acanthusm

123