Német | Holland |
---|---|
ja | immersbijwoord jawelbijwoord tochbijwoord zelfsbijwoord |
ja doch | immersbijwoord tochbijwoord |
ja sagen | beamenwerkwoord bevestigenwerkwoord toestemmenwerkwoord |
die Jacht [der Jacht; die Jachten] Substantiv | jachtsubstantief |
die Jacke [der Jacke; die Jacken] Substantiv | buissubstantief colbertsubstantief jasjesubstantief |
das Jackett [des Jacketts; die Jacketts, die Jackette] Substantiv | |
die Jagd [der Jagd; die Jagden] Substantiv | jachtsubstantief |
jagen [jagte (veraltet: jug); hat/ist gejagt] Verb | |
der Jäger [des Jägers; die Jäger] Substantiv | |
fortjagen [jagte fort; hat fortgejagt] Verb | uitdrijvenwerkwoord verdrijvenwerkwoord verjagenwerkwoord wegdrijvenwerkwoord wegjagenwerkwoord |
wegjagen [jagte weg; hat weggejagt] Verb |