Inder hollandul (2)

Német	Holland
geschwind [geschwinder; am geschwindesten] Adjektiv	schielijkbijvoeglijk naamwoord snelbijvoeglijk naamwoord spoedigbijvoeglijk naamwoord vlugbijvoeglijk naamwoord
das Hindernis [des Hindernisses; die Hindernisse] Substantiv	belemmeringo beleto beletselo bezwaaro objectieo stoorniso storingo tegenvallero verhinderingo zwarigheido
das Kind [des Kind(e)s; die Kinder] Substantiv	kindm
das Kindermädchen [des Kindermädchens; die Kindermädchen] Substantiv	kinderjuffrouwo kindermeisje [kindermeisjes]o verzorgstero
Kinderwärterin	kinderjuffrouwv kindermeisjeo verzorgsterv
das Rind [des Rinds, des Rindes; die Rinder] Substantiv	rund [runderen]o
verhindern [verhinderte; hat verhindert] Verb	afhoudenv belemmerenv belettenv doorkruisenv inverlegenheidbrengenv ongelegenkomenv onthoudenv ontrievenv onttrekkenv storenv stremmenv verhinderenv weghoudenv
der Zylinder [des Zylinders; die Zylinder] Substantiv	cilinderm rolm

inder hollandul