Német-Holland szótár »

gleich hollandul

NémetHolland
gleiches

dito

identiekbijvoeglijk naamwoord

gleichfalls Adverb

evenbijwoord

eveneensbijwoord

evenzeerbijwoord

idembijwoord

insgelijksbijwoord

medebijwoord

ookbijwoord

vanhetzelfdebijwoord

das Gleichgewicht [des Gleichgewicht(e)s; die Gleichgewichte] Substantiv

balanso

evenwichto

evenwichtstoestando

gleichgültig [gleichgültiger; am gleichgültigsten] Adjektiv

lauwbijvoeglijk naamwoord

onverschilligbijvoeglijk naamwoord

die Gleichheit [der Gleichheit; die Gleichheiten] Substantiv

gelijkheidsubstantief

pariteitsubstantief

gleichklingend

gelijkklinkend

gleichlaufend Adjektiv

evenwijdigbijvoeglijk naamwoord

parallelbijvoeglijk naamwoord

gleichlautend Adjektiv

gelijkluidendbijvoeglijk naamwoord

das Gleichmaß [des Gleichmaßes; —] Substantiv

evenredigheido

proportieo

symmetrieo

verhoudingo

zinsnedeo

gleichmütig [gleichmütiger; am gleichmütigsten] Adjektiv

gelijkmoedigbijvoeglijk naamwoord

gleichnamig Adjektiv

gelijknamigbijvoeglijk naamwoord

das Gleichnis [des Gleichnisses; die Gleichnisse] Substantiv

vergelijkingo

gleichsam

alsvoegwoord

alshetware

ofalsof

die Gleichung [der Gleichung; die Gleichungen] Substantiv

vergelijkingsubstantief

gleichwertig [gleichwertiger; am gleichwertigsten] Adjektiv

equivalentbijvoeglijk naamwoord

gelijkwaardigbijvoeglijk naamwoord

gleichzeitig Adjektiv

eigentijdsbijvoeglijk naamwoord

gelijktijdigbijvoeglijk naamwoord

simultaanbijvoeglijk naamwoord

der Ausgleich [des Ausgleichs/Ausgleiches; die Ausgleiche] Substantiv

effeningm

gelijkmakingm

123